dinsdag 27 november 2007

Afgunst en nijd


Dit weekend las ik een boek dat ik graag zelf had willen schrijven. Niet omdat ik een meesterwerk op mijn naam wil hebben, al is dat natuurlijk niet per se erg. Nee, ik benijdde Cormac McCarthy het schrijfproces dat ik vermoed achter zijn prachtige roman 'The road'. Dat boek heeft zo'n stuwkracht, vanaf de eerste regel, dat moeilijk voor te stellen is dat de schrijver heeft zitten draaien op zijn stoel. Hoe beklemmend 'The road' ook is geworden, ik vermoed dat McCarthy er met genoegen aan heeft zitten werken. Duivels genoegen.

Het is begonnen met een paar goede keuzes. De setting van een postapocalyptisch Amerika, na een meteoorinslag of supervulkaanuitbarsting. Het thema van de eindtijd zingt rond, maar is ook klassiek. Ik denk aan andere geliefde boeken: 'The day of the Triffids', 'Oryx and Crake', 'De stad der blinden'. Dan twee personages, 'the man' en 'the boy', die geen namen nodig hebben omdat hun geschiedenis er nauwelijks nog toe doet. En een weg waarlangs zij naar het zuiden trekken, naar de kust, in een land dat geen land meer is, alleen nog maar een landschap.

Alles is bedolven onder as. De atmosfeer laat nauwelijks zonlicht door. Waar in het landschap grijstinten domineren, zien we mensen op hun zwartst. Zwart is de wanhoop van de vader en het zoontje, op een planeet die geen Aarde meer is, alleen nog een levenloze planeet, waar de kilte en onverschilligheid van het heelal niet langer afketsen op de dampkring, maar op de huid van de paar overlevenden. Zwart zijn de gruwelen waar zij mee in aanraking komen. Elke ontmoeting is een ontmoeting met de dood, of iets ergers: het verlies van menselijkheid. Eenmaal gegeven blijft gegeven. Al blijkt de waarheid toch grijzer dan dat.

'The road' is een beklemmend en toch poetisch boek. Zoiets lezen is een voorrecht. Maar lezen gaat snel: een paar uur en je bent er doorheen. Nooit meer kun je voor het eerst de tocht maken die je zojuist hebt afgelegd. Nee, dan schrijven. Schrijven vertraagt de reis, en vertelde tijd valt samen verteltijd. Uren worden maanden, jaren zelfs. Elke zin verover je op de leegte. Dat kerft een diepere groeve in het geheugen dan de zinnen die je leest, hoe mooi, hoeveel mooier, die ook zijn. Ik weet waarom ik schrijf. Ik schrijf omdat het de langzaamste vorm van lezen is.

zondag 25 november 2007

Lege flow


Is de ene vorm van flow beter dan de andere? Die vraag kwam bij mij op toen ik even opdook uit de ingewikkelde tekst die ik aan het bewerken ben. Deze hele week heb ik mij beziggehouden met het verdienen van geld - en dan niet via de sympathieke royalty-route, maar middels een doodgewoon uurloon.

Mijn opdrachtgever betaalt goed, maar wil daar ook wel wat voor terugzien. En dus zet ik ruimhartig mijn niet geringe analytische scherpte in. Ook ben ik niet terughoudend met het maken van prettige zinnen. Let wel: we hebben het hier over een adviestekst voor een minister.

Het aardige is dat je zelfs door zo'n tekst in een flow kunt raken. Een win-winsituatie dus: veel harde pegels, en ik word ook nog eens prettig afgeleid van de zinloosheid en eindigheid van het bestaan. Zolang ik bezig ben althans. Zodra ik het document afsluit is er namelijk een opvallende leegte. En dat is niet de leegte na een hoogtepunt: de postcoitale-postnatale-postlunch-herfstdepressie waar je mensen wel over hoort.

Als ik fictie schrijf, en zelfs als ik bijbeun met een blogje, blijft er wel iets over, na afloop. Natuurlijk, ook dan is er het moment van aanpassing, te vergelijken met wanneer je op Schiphol op een loopband naar de Baggage Claim Area bent gehuppeld, en opeens weer helemaal zelf snelheid aan moet maken. Mind your step, indeed. Maar ik kom niet tot stilstand. De gedachten over de tekst gaan door. (Ik weersta de verleiding van een metafoor met een rolkoffer.) En daarmee denk ik over het leven.

Vreemd genoeg is dat bevredigender dan meewerken, hoe indirect ook, aan meer orgaandonaties, of aan kwaliteitsborging in de zorg. Terwijl dat toch edele doelen zijn, met een maatschappelijk belang. (We letten voor het gemak maar niet op de lelijke woorden.) Soms belandt iets waar ik aan heb meegeschreven zelfs op de voorpagina van de krant. Gelekt, ook nog. Dat moet toch iets zeggen?

Toch zegt het mij heel weinig, zodra ik uit mijn flow ben opgedoken. In de voedingsleer (volgende week werk ik aan een advies over foliumzuur, by the way, en ook dat is heel belangrijk, want zonder ga je dood) heeft men het wel over 'lege calorieen'. Die krijg je binnen als je vier flessen Fanta drinkt: het klokt gemakkelijk weg, als je ervan houdt, en meer brandstof heb je op een dag niet nodig, maar qua voedingsstoffen kom je zwaar tekort. Misschien is er met mijn rapporten-flow ook zoiets aan de hand. Misschien bestaat er lege flow en flow met vitaminen en mineralen.

zondag 18 november 2007

Boek of bezoek?


Ben ik weer terug uit Barcelona, ga ik nu pas echt in Robert Hughes' epos over die stad zitten lezen. Meteen wordt duidelijk dat ik op allerlei plekken niet ben geweest. Dat wist ik natuurlijk al, en daar had ik ook volop vrede mee. Lezen in 'Ghosts of Spain' van Giles Tremlett, op ons dakterras, in de zon: ook dat was belangrijk, deze week. Maar ja, de man kan schrijven, en dan lijkt het opeens knap suf dat je de facade van de Santa Maria del Pi hebt gemist.

Gelukkig kom ik ook veel tegen dat ik wel herken. Dat stemt nog eens extra tot tevredenheid als Hughes iets verwoordt wat ik net zo heb ervaren. Zo verhaalt hij hoe het hele interieur van de Santa Maria del Mar verbrand is, en anderszins vernield. Gelukkig maar, verzuchtte ik, halverwege de alinea. Want ik was juist zo gecharmeerd van de grotachtige sfeer - iets waar hyperkatholieke prullaria slechts afbreuk aan zou kunnen doen.

Toen las ik de laatste zin van Hughes' alinea: 'Consequently only the orginial bones of Santa Maria del Mar are left, but these bones are so beautiful that one finds it hard to regret the loss of the intrusive altar.' En hij gaat nog even door: 'Despite the rose window, it looks as opaque as the rock from which it was built, more a fortress than a church: Cistercian in its imagery of plainness and shelter. A sect could make its last stand here.' Heerlijk is lezen op die manier. Je bent even in elkaars gezelschap.

Misschien is het niet zo erg dat ik pas nu van alles te weten kom over Barcelona. Door gewoon maar rond te lopen, en de Santa Maria del Mar toevallig te passeren en binnen te gaan, heb ik herinneringen aangemaakt. De nieuwe informatie (de boeken op de foto zijn overigens bijna allemaal van DaPiet - de kenners hadden dat al door) kan daar nu mee verbonden worden. In mijn hersenen is een raamwerk aangelegd, de afgelopen week. Veel details die neuraalnetwerktechnisch gesproken eerst nergens terecht hadden gekund, worden nu moeiteloos ondergebracht.

Boek en bezoek hoeven elkaar dus niet te bestrijden, en een ideale volgorde is er niet. Bovendien kan ik altijd nog eens teruggaan, bijvoorbeeld om de facade van de Santa Maria del Pi - dat juweel waar ik al zoveel over heb gelezen! - nu eindelijk eens met eigen ogen te zien, en te ondergaan wat Robert Hughes beschrijft: 'The Pi's single nave confronts you all at once, explicitly, not enfolding to view angle-by-angle.'

Zelf heb ik als schrijver ook een keer meegemaakt hoe boek en bezoek elkaar kunnen beinvloeden en versterken. Tijdens een lange reis stond ik op Cape Leeuwin, in West-Australie, en zag hoe de Indische en de Zuidelijke Oceaan elkaar ontmoetten. Of liever gezegd: merkte op dat van die ontmoeting niets te zien was. Want water blijft water, welke naam wij er in de atlas ook aan geven. Het zijn de wolken en de lucht die zorgen voor lijnen en kleurverschillen.

Later gebruikte ik die herinnering in mijn roman 'Zuiderkruis'. Ik liet er mijn hoofdpersonen heengaan: eerst Floor, en daarna Emma, die haar spoor volgt. Nog later kwam tijdens een lezing in Nijmegen een vrouw naar mij toe. Ze had mijn boek gelezen terwijl ze door Australie reisde, en was speciaal vanwege mijn beschrijving naar Cape Leeuwin gegaan. Daar had ze gezien hoe de Indische en de Zuidelijke Oceaan elkaar ontmoetten. Of liever gezegd: opgemerkt dat van die ontmoeting, inderdaad, niets te zien was.

Nog steeds geeft het idee dat een lezer vanwege een scene die ik schreef speciaal naar Cape Leeuwin is gegaan mij als schrijver een groot genoegen. Watermassa's kunnen elkaar niet ontmoeten. Schrijver en lezer soms wel, door samen te komen op een plaats. Dat er wat tijd tussen zit maakt niet uit. Het boek overbrugt die moeiteloos.

vrijdag 16 november 2007

Stilleven met tegelvloer en gelach


'Amigo!' Zo begroette onze buurt-Pakistaan vanavond Pieter. De hele week halen we bij hem namelijk al de melk, een nieuw pak muesli en nog zo wat spul om ons Barcelonese huishouden draaiende te houden. Ik ben best redelijk in vriendelijk knikken, maar een praatje aanknopen, zomaar, dat is niet mijn sterkste kant. Trouwen met iemand uit de koninklijke familie: ik moet het daarom toch maar niet doen. Pieter wel. Hij heeft zelfs zijn naam al mee. En hij studeerde een jaartje rechten, dus 'meester' ervoor: dat moet geen probleem zijn.

Ik bewonder dat vermogen om in de openbare ruimte contact te leggen. Juist omdat ik zelf niet zo ben, is het mooi om dat talent in werking te zien, en de interesse in mensen te voelen die daarbij hoort. 'Wat ben je toch een schat,' zei ik, toen we voor onze voordeur stonden. 'Ja he,' zei hij, zonder aarzelen, en zonder ironie. Toen moest ik vreselijk hard lachen, en hij ook. Het galmde door alle kamers van ons appartement, met hun glanzende tegelvloeren.

Vanmiddag, in een van de vele lege hallen van het museum, onder een gigantische, beschilderde koepel, stuitten we op geweldige leren banken, geplaatst aan weerszijden van een royale lap marmeren vloer. Je kon niet anders dan er half in liggen. Een man naast ons hing rustig te slapen, een vrouw aan de verre overkant had haar jas als een deken over zich heen gelegd, een stel zat onderuit en verstrengeld alsof dit paleis hun huis was, en er ergens op de witte marmervlakte voor hen een televisie stond. Ook ik voelde me op mijn gemak alsof ik hier woonde. Dat kwam niet alleen door die banken, hoe heerlijk ook. Het kwam doordat ze in een museum stonden.

Zoals wel vaker het geval is, hing dat vol met kunst. Toch waren er maar weinig mensen. Dat was omdat de kunst Catalaans was, en de Groten al hun eigen musea elders hebben. Prima: hoe obscuurder hoe beter, begin ik steeds vaker te denken. Bovendien: er zaten mooie dingen bij, kleine verrassingen ook, zoals een paar prachtige vrouwenportretten van Rusinol. Maar ik genoot vooral van het museum als wereld waarin niet wordt geleefd, zoals in de straten van de stad. Alles is er verstild aanwezig, gefilterd, teruggebracht tot zijn essentie. De kunstenaars deden een stap terug, en gaven weer wat zij zagen, in schilderijen en in foto's. Om iets te maken moet je niet meedoen. En kijk, daar ben ik nou best goed in.

donderdag 15 november 2007

Uitzending gewist


Vanmiddag heb ik voor het eerst in mijn leven ingelogd op 'Uitzending gemist'. Ik had behoefte aan Nederland. Het was zelfs nog erger: ik had er behoefte aan om Ella Vogelaar onderuit te zien gaan, bij Pauw en Witteman. Via een verwijzing op de nieuwsdesk bij DaPiet was mij gewag geworden dat ze haar daar flink te grazen hadden genomen. En het leek mij - ik zeg het maar zoals het is - lekker dat te zien. Wat ontzettend on-zen.

De door GeenStijl beloofde 'slachting' bleef echter achterwege. Wel hoorde ik veel wollig taalgebruik, uitgesproken op zo'n hinderlijke ferme-taal-toon. En Vogelaar is inderdaad geen charisma-godin, hoezeer ze ook een verdonkse oogtwinkeling probeerde. De verkramptheid werd nog erger toen Jort Kelder zei dat ze geen aansprekende figuur was, en dus kansloos tegen het populisme van rechts. Je zag dat ze wilde huilen. Of zijn bretels wilde uitrekken, over de borreltafel heen, en ze dan keihard laten terugspringen op zijn kippenborstje.

Kijk, dit is precies waarom ik thuis met een grote boog om dit soort on-zen heen zap: voor je het weet zit je zelf te zeiken over het gezeik dat je uit vrije wil hebt bekeken. Maar de grote stad heeft mij te pakken. Dat merkte ik ook tijdens mijn rondgang door de drukke straten. Want ik was ongenadig, vandaag. Iemand had mij oogkleppen moeten opdoen, als een paard op Prinsjesdag. Er waren te veel beelden.

Op de Passeig de Gracia had een bedelaar de moeite genomen om zijn misvormde lichaam te ontbloten. Ik wilde hem best iets geven, graag zelfs: een kleine schop. Ook een kind, voor mij, op een smal trottoir in de Calle de Larard, ergerde mij mateloos, met dat typisch kinderlijke gebrek aan doelgerichtheid, dat onbevangen maar wat lopen kijken, een stukje stokbrood in de hand, en gedachteloos happen. En opschieten ho maar. En dan Gaudi, in het Park Guell. Laat ik niet eens beginnen over Gaudi. (Kijk daarvoor maar even bij DaPiet.)

Het is dus goed dat ik vanavond rustig in ons appartement zit. Daar kan ik geen kwaad. DaPiet ligt in bad genoeglijk een sigaar te roken. Ik ga wat bladeren in mijn nieuwe boeken. Want in de charmante wijk Gracia (ja, dat dan weer wel) kwamen we vandaag ons eerste Engelstalige antiquariaat tegen. En daar vond ik een verloren favoriet: Brian Keenan's 'An evil cradling'. Hij vertelt hoe je met gratie kunt overleven in de erbarmelijkheid van eenzame opsluiting in Libanon. Ook kocht ik er nog twee werken over ontberingen op Antarctica. Want de stad, die valt niet altijd mee, maar vlak ook de stress van het verblijf op een onafzienbare ijsvlakte niet uit.

En terwijl ik herstel van de stadse uitputting, die agressie afscheidt, als een gif, zal ik af en toe denken aan Maruca, die hier verbleef met haar zieke baby, alleen. Hoe ontworteld moet zij zich gevoeld hebben, in Barcelona, en op al die andere vreemde plaatsen: Santiago, Buenos Aires, Madrid, Monte Carlo, Brussel, Den Haag. Toeristische vervreemding kan al zo ontregelend zijn. Hoe verdroeg zij haar verliezen, in steeds nieuwe steden?

dinsdag 13 november 2007

Het heelal als papiervernietiger


Ooit las ik dat Woody Allen, alweer een tijdje uit de mode, zichzelf ook voor een kort verblijf in de lift nog een mentale opdracht gaf. Een dialoogje bedenken voor een film. Boektitels opsommen. Zulke dingen. Nou zijn de gebouwen in New York vrij hoog. Maar toch. Hij deed dit, vertelde hij erbij, omdat hij niet het risico wilde lopen tussen - pakweg - etages vierentwintig en achtendertig besprongen te worden door existentiele wanhoop. Zoals bekend ligt die altijd op de loer. Ook in de liftschacht.

In de Carrer de Radas nummer 9 voert de lift niet verder dan tot de vijfde. Wel gaat hij erg langzaam. Toch sta ik rustig even te staan, als we terugkeren van een dagmars door Barcelona, of als ik een achtliterfles water heb gehaald bij de Alimentacion aan de overkant. Hoewel ook ik bekend ben met existentiele wanhoop, durf ik die korte ledigheid wel aan.

Maar voor langere tijdseenheden stel ik mijzelf wel degelijk opdrachten. Een roman schrijven bijvoorbeeld. Van mijn nieuwe project verwacht ik bijvoorbeeld heel wat liftschachteenheden plezier te hebben. Je zou kunnen zeggen dat dit zelfbevel nu al geslaagd is, want nog voor ik een letter heb geschreven bracht het mij in Berlijn, Madrid en Barcelona. Anders had ik die weken misschien gewoon thuis gezeten. Ook prima (zeg ik tegen Boeddha), maar dit is intensiever leven. Onthechting bewaar ik voor het moment dat alles mij is ontvallen, en ik wel zal moeten.

Maar schrijven met een hoger doel? Ik zie het niet. Vanochtend begon ik in 'Antarctic Navigation', een roman die prachtig belooft te worden. Ik ben Elizabeth Arthur, die ik helemaal niet kende, dankbaar dat ze hem heeft geschreven. Maar laten we realistisch blijven: voor haar roman tien anderen. Wat zeg ik: tienduizend. En voor die van mij evenzeer.

Boeken zijn er al meer dan genoeg. Dat kan dus geen reden zijn er nog maar eens een te schrijven. En de strijd om de aandacht wekt steeds meer mijn weerzin. Vanmiddag, bij de FNAC, zag ik dat Sophie Kinsella, die een hit scoorde met een romannetje over winkelen, haar kunstje blijft herhalen ('Shopaholic abroad', 'Shopaholic and baby', 'Shopaholic and sister' - ja echt - en nog een stuk of vijf verwante titels). Het is de Yvonne-Kroonenberg-tragiek. Die zal als tachtigjarige waarschijnlijk ook nog steeds olijk verhalen over haar dates, in weer zo'n guitig bundeltje. Want het verkoopt. En je wilt wel blijven shoppen. Moet Woody Allen trouwens niet eens een nieuwe bril?

Vanochtend zat ik aan onze werktafel, hier in Barcelona, en keek tussen de gietijzeren spijlen van het balkon naar de overkant van het pleintje, naar de huizen die daar staan, met ook weer hun balkonnetjes, afgerasterd met eveneens gietijzeren balustrades. En ik bedacht dat de geschiedenis van balkonspijlen in Barcelona mij best zou kunnen boeien, als ik me erin zou verdiepen. Want alles, maar dan ook alles, wordt interessant, als je je er maar in gooit.

Welke beschaving heeft het balkon uitgevonden? Wanneer was dat? Hoe heeft het idee zich toen verspreid? Wanneer ontstond de gietijzeren balustrade? Hoe wordt die gemaakt? Welke stijlen zijn er, en hoe hebben die zich in de loop der tijd ontwikkeld? Wat is de invloed op het sociale leven in een stad, als alle woningen, zoals hier, balkons hebben die contact mogelijk maken tussen het leven in de huizen en het leven beneden op straat - al is het maar via de planten, het wasgoed, het peinzend achter zijn balustrade staan van een man in een wit hemd?

Waarschijnlijk zou je er jaren op kunnen studeren. Je zou kunnen definieren, poneren, falsifieren, classificeren, fotograferen, tot je er letterlijk bij neerviel. Sterker nog: het is waarschijnlijk al uitgebreid gedaan (www.gietijzerenbalkonbalustrades.nl). En dat is waar het om gaat, of je nu probeert natuurkundige wetten te formuleren, na te gaan welke vrouw Neruda bezong in 'Twenty lovesongs and a song of despair', of postzegels categoriseert naar land en tijd: bezig zijn tot je erbij neervalt. Als ik naar anderen kijk is het juist die behoefte die mij ontroert, en niet het resultaat. Het heelal is een gigantische papiervernietiger. Alles gaat erin. Toch willen we dingen blijven maken.

Ik heb het schrijven uitgekozen als tijdverdrijf. Het ligt me om zinnen te maken, om uit te drukken hoe ik het leven ervaar, om daar een verhaalvorm voor te vinden. Dat anderen daar ook iets aan beleven, zolang we hier met zijn allen zijn: ik heb er natuurlijk niets op tegen. Misschien dat het anders meer doden van de tijd zou zijn. Maar het belangrijkste is dat schrijven me van de straat houdt. De straat die ik hier beneden kan zien liggen, tussen de gietijzeren spijlen door.

zondag 11 november 2007

Zelf Gaudi worden


Vandaag ging ik succesvol de euforie te lijf. Eerst zat ik tot drie uur op ons dakterras, onder een blauwe lucht. We dronken koffie, aten knapperig brood en voelden de zon. In een voetbalstadion verderop deed het team dat thuis speelde zo te horen goede zaken. Kookgeuren waaiden over. Er was geen koortsachtigheid. Er was sereen genot. Boeddha kon tevreden zijn. Maar dat was hij toch al.

Ondertussen las ik in het manuscript van David Schidlowsky. Zo'n beetje alles wat hij weet over Maruca Reyes is daarin te vinden. Hij mailde het me vlak voor ik vertrok. Zijn Spaans is voor mij redelijk te volgen, en de woorden die ik kende lichtten op als bakens. Vriendelijk lieten ze hun schijnsel vallen op wat er in hun buurt stond. Maar werd de afstand te groot, dan viel over de hele zin een schemering, en schemerige zinnen vormden al snel duistere passages. Dan zochten mijn ogen een bekend woord, en knipte het licht weer aan. Mujer. Consecuensias. La muerte de su hija.

Bij de tweede kop koffie pakte ik een ander boek: 'How to talk about books you haven't read', van Pierre Bayard. Het leek toepasselijke lectuur. Ook hij gaf een rustig genoegen. En hij stelde me gerust. Je hoeft niet alle belangrijke boeken te lezen. Dat is zelfs gevaarlijk: het kan je afhouden van schrijven - en dus van zelf een klassieker produceren! Intellectuele ontwikkeling betekent dat je je kunt orienteren, dat je weet wat de klassiekers van anderen zijn, en hoe die zich tot elkaar verhouden. Daar hoef je ze niet voor te lezen.

De rest van de middag liepen we prettig zonder plan door de ordelijke straten van de Eixample, en stuitten op een gebouw van Gaudi. 'Zestien vijftig?' riep ik verontwaardigd, toen we voor Casa Batllo stonden. Zoveel euro's was men namelijk voornemens te innen, aan de kassa, uit de portemonnee van een ieder die belangstelling had voor het interieur. In het geval van kinderen werd met de hand over het hart gestreken: zij mochten voor, nou vooruit, dertien vijftig naar binnen. Bijna besloot ik koffie te gaan drinken. Maar wist ik wel genoeg om dit gebouw niet te hoeven bezoeken? En wat zou ik missen? Die vraag was alleen te beantwoorden door toch een kaartje te kopen.

Was Gaudi in de jaren dertig ook al zo overschat? Ik ga er straks Robert Hughes eens over raadplegen. De gevel vond ik best leuk, maar het overspannen commentaar van de audiotour, binnen, daar kon geen fraaie welving en geinig gekleurd tegeltje tegenop. 'The most original fireplace in the world' kirde de Engelse stem. En om dat nog te overtreffen: 'Gaudi is the most universal genius in the world'. Ja, denk daar maar eens over na. Het is zoiets als 'wereldberoemd in Nederland'. Alleen dan zonder de ironie.

Weg dus met dat gehype in mijn oor. Maar malle geluiden bleven. Om het maritieme thema ook toegankelijk te maken voor morons, werd in de ruimtes boven New Age-oceaanmuziek gedraaid. In het gastenboek hadden mensen plichtsgetrouw genoteerd hoe fantastico ze het allemaal vonden. Een bijdrage repte zelfs van een orgasmo, al begreep ik van de zin verder niet veel. Seks met het licht uit.

Gelukkig noteerde DaPiet (zie vooral zijn blog) kort en krachtig zijn indruk: BAGGER! Niemand hier die weet wat dat betekent. Spanjaarden zullen de uitroep duiden als een buitenlands equivalent van 'fantastico' of 'orgasmo'. Overigens vond DaPiet de casa heel wat leuker dan ik. In het cafe maakte hij daarna met de wikkel van zijn chocolademuffin een maquette voor een Gaudiaans gebouw. Piece of cake.

zaterdag 10 november 2007

Boeddha-koorts


Op een avond als deze lijkt alles mogelijk. Net aangekomen in een nieuwe stad, die mij al vanuit de lucht beviel. Een geweldig appartement betrokken, met overal tegelvloeren in motieven die ik bij gebrek aan kennis Moorse art deco zal noemen.

Ook verder is het smaak troef, op de vierde verdieping in de Carrer de Radas nummer 9. (Of 'Ocho y uno', zoals wij tegen de taxichauffeur zeiden, toen we even niet op het Spaanse woord voor 'negen' konden komen. Bereidwillig stopte hij voor nummer 81.) En dan heeft het dakterras ook nog de hele dag novemberzon, en is die - gekker moet het toch niet worden - warm genoeg om in te zitten. Op de Boqueria, de overdekte markt aan de Ramblas, verrukten de uitstallingen van fruit, vis en chocola - en ja, zelfs die van vlees. Dat gaat ver.

Niets is bezoedeld, in Barcelona. Dat komt niet door de stad, dat komt doordat ik net ben aangekomen. Niemand heeft mij hier ooit afgezet, gebruuskeerd of zelfs maar geergerd. Ik heb nog geen weet van vieze koffie, matige kunst en de vermoeidheid die rond dag vijf toe zal slaan.

Ik weet alleen dat de stad vol staat met gebouwen, cafe's en musea die ik na deze week nooit meer voor het eerst zal zien. En ik wil ze voor het eerst gaan zien. Wat zeg ik: ik wil hier wonen. Maar alleen als het altijd de eerste dag kan zijn.

In die stemming dacht ik ook aan mijn roman over Maruca Reyes. En terwijl ik door de wijk Raval liep en mijn ogen heen en weer schoten om alles wat daar te zien was voor het eerst te zien, kreeg ik een idee. Wat nou als ik de steden waar zij met Neruda woonde zou beschrijven zoals zij nu zijn, en niet, wat voor de hand ligt, zoals zij waren in de jaren dertig?

Even was ik door dat idee gegrepen. Ontregeling, vermenging. Ja! Toen kwam de twijfel. Van nature wantrouw ik plannen die in euforie ontstaan. Altijd. Als ik tijdens het schrijven voel dat ik op zou willen staan om te dansen van plezier, sta ik inderdaad op - om de blijdschap weg te laten vloeien. Ik ga pas weer zitten als ik kalm ben, mijzelf heb teruggebracht naar een licht gedeprimeerde staat. Een geest die fladdert van opwinding: daar moet ik niets van hebben. Niet als schrijver, in ieder geval.

Als mens wil ik op zijn tijd graag dansen van plezier, zoals nu, al is de koortsachtigheid die dat met zich meebrengt ook dan niet gemakkelijk te verdragen. Want waar moet je beginnen, als er zoveel is om voor de eerste keer te zien? Hoe ga je om met het onvermijdelijke verlies, als die eerste keer voorgoed voorbij is? En wat doe je als de pure vreugde gaandeweg wordt aangelengd met het tegenvallende, het teleurstellende, het onvermijdelijk afbreuk doende?

De Boeddha, die momenteel zo hot is dat zijn onopgeleukte gedachtegoed nu ook al in de boekhandel op Schiphol ligt, zou het wel weten. Onthechten, mijn kind!

Mijn antwoord is vooralsnog anders. Als Barcelona straks een gewone stad is geworden, een waar ik heerlijke dagen had, maar ook een waar de motoren opstarten met het geluid van een mortieraanval, waar het kraanwater muf smaakt, waar de mensen soms wel erg hard praten, dan ga ik hier weg en begin opnieuw, in een andere stad. Reizen als reincarnatie.

woensdag 7 november 2007

Het geduld van de roman


Maar goed, dan heb je je gordijnen op lengte, je A4-tje met taken laat de nodige doorhalingen zien, en het geplande bezoek aan de ABP-site kan best nog even wachten. (In een recent overzicht stond wat ik vanaf mijn 65e jaarlijks krijg uitgekeerd als ik nu ontslag neem. Over twee weken is daar misschien drie cent bijgekomen.) Dan komt toch weer die vraag op: wanneer kan ik nou gaan schrijven?

Des te prangender is die nu ik heb besloten niet al half december naar Chili te gaan, maar pas volgend jaar zomer. De vluchten naar Santiago bleken verdubbeld in prijs sinds ik de laatste keer op internet keek. Ik ben net terug uit Madrid, en volgende week loop ik alweer rond in Barcelona.

Op zich is het een goede beslissing om meer tijd te nemen. Zo kan ik nog wat oefenen met Spaans. Pieter en ik beluisterden laatst via internet het dolkomische 'Coffee Break Spanish', waarin Schotse radiomakers hun luisteraars in een verloren moment Spaans proberen bij te brengen. Het Schots was nog het moeilijkst om te volgen, en de neiging om dagen als een Highlander te blijven praten sterk. Dat schoot dus niet op.

En de redenen zijn niet alleen praktisch. Chili in de winter: dat lijkt me interessant. Je voelt je toch minder toerist als je ergens aankomt met je dikke donzen jas, en het gewoon regent, net als hier. Dus wacht ik tot volgend jaar. Maar het betekent wel dat ik pas in het najaar van 2008 over Maruca kan gaan schrijven. Want ik moet plaatsen kennen om ze in woorden op te kunnen roepen.

Wat doe ik in de tussentijd - behalve leven? Vanmiddag lag ik in een zwembad naar de lucht te kijken. Mijn hoofd werd prettig koud gehouden door het najaar, de rest van mij bleef behaaglijk op temperatuur dankzij een noest werkend verwarmingselement. Donkere wolken zwiepten als herfstbladeren door de lucht, een vliegtuig trok een condensstreep die mij aan een ritssluiting deed denken. Het uitspansel leek open en dicht te kunnen, als een jas. Toen schoven er weer wolken voor. Dassen en sjaals werden omgeslagen.

En ik vroeg mij af of ik in de tussentijd iets anders kan gaan schrijven, en wat dat dan zou kunnen zijn. Want ik mis het werken aan een roman. Ik mis het maken van zinnen die een tijdje mogen blijven. Ik mis de echo van mijn leven die daarin klinkt. En ik mis de roman als plaats waar altijd op mij wordt gewacht. Zonder mij staat alles er stil. Iedereen is er bevroren in zijn beweging. Alleen in een roman betekent mijn afwezigheid letterlijk het einde. Verdwijn uit de echte wereld, val dood, desnoods, en alles gaat door.

zondag 4 november 2007

Het genot van dubbelzijdig klevend band


En zo kon het gebeuren dat ik vandaag maar liefst drie taken uit de categorie 'huis' tot uitvoering bracht. De klassen 'zakelijk' en 'bellen/mailen' liet ik voor wat ze waren. Het is tenslotte weekend. Dus ruimde ik de halkast op. Ook zoomde ik eindelijk de gordijnen in de huiskamer, die al een tijd te lang hingen te zijn, eens om.

In het begin werd ik nog besprongen door opstandige gedachten. Waarom sta ik dubbelzijdig klevend band in gordijnzomen te strijken, terwijl ik ook een goed boek zou kunnen lezen - of schrijven? Lezen en schrijven ervaar ik altijd als zinvol. Strijken doe ik daarentegen zo weinig dat ik speciaal voor mijn gordijnen een stoombout moest gaan kopen.

Maar na de vertrouwde eerste wanhoop (dit gaat helemaal fout) en het nogmaals lezen van de gebruiksaanwijzing (o, wacht, je moet persen met een natte lap), merkte ik dat het beter ging als ik gewoon deed wat er op de verpakking stond (dus ze kunnen tegenwoordig best lijm maken die houdt, en ik ben zelf de eikel), en ontwikkelde ik zelfs een gordijnomzoomroutine. Toen anderhalf uur later de gordijnen mooi afhingen, in plaats van op de vloer te dweilen, voelde ik mij net zo tevreden als na zestig bladzijden Martin Amis of anderhalf kantje Pauline Slot.

Dat gaf al te denken. Het werd nog verontrustender toen ik dekbedden en slaapzakken ging opbergen in van die coole vacuumzakken, die ik laatst in een opwelling bij Ikea kocht. (De Zweedse economie draait op dat soort impulsen, want je komt naar Ikea voor een opzetstuk voor je Billy boekenkast en gaat er weg met ook nog een handige beslagkom, een nieuw hoofdkussen en eindelijk eens handdoeken die passen bij de badkamertegels - en daar dan meteen maar zes van - en als we nu toch bezig zijn: ton-sur-ton-theedoeken zijn ook leuk). Wat was er dan zo ontregelend? Ach, het kwam allemaal door het vacuumzuigen.

Je stopt de opgebolde, opgeflufte dekbedden in een enorme plastic zak. Tot zover is het nog vertrouwd: zo'n zelfde zak probeer ik immers altijd in een te kleine kast te proppen. Dan duw je over de hele breedte de sluiting dicht; een secuur werkje, waarvan je je op dat moment nog afvraagt of het wel de moeite waard is. Maar die twijfel is snel verdwenen als je de stofzuiger op de speciale opening zet. Het wonder voltrekt zich: alle lucht wordt eruit gezogen, dekbedden worden teruggebracht tot hun essentie. Je eindigt met een bobbelig, plat pakket, dat zich met gemak achter in een kast laat schuiven - terwijl ik vanochtend nog overwoog om een verdieping op mijn huis te laten zetten.

Het was op dat moment dat ik mij begon af te vragen of lezen en schrijven wel zoveel zinvoller zijn dan de taken die vallen onder 'huis'. Let's face it: je kunt er net zozeer door in een flow geraken, je bent zeker zo tevreden als het af is, en er zijn zelfs vervullende esthetische ervaringen mee op te doen. Zoals kijken naar gordijnen die opeens geraffineerd net boven de vloer blijven hangen, met ongeknakte plooien, en bevoelen van het gebeeldhouwde, glanzende vacuumpakket met beddegoed. Opeens wist ik niet meer waarom een mens nog zou lezen en schrijven.

In 'What good are the arts?' becommentarieert John Carey in zijn nawoord de felle reacties op zijn boek. Maar, zegt hij, er waren ook mensen die zijn relativerende visie op kunst goed begrepen. Uiteindelijk is niets voor de eeuwigheid, wat kunstenaars zichzelf ook wijsmaken. Een geschrobde gootsteen en 'Ulysses': ze zijn evenzeer gedoemd verzwolgen te worden door onze zon, als die een supernova wordt.

Sommige mensen bleken zich na het lezen van Carey's boek zelfs bevrijd voelden van de last om Tracey Emin's onopgemaakte bed te moeten bekijken en - nog erger - waarderen. 'I especially remember one lady who cornered me at the Hay-on-Wye Festival. She quite liked art, she said, but what she really liked was gardening, and she thought it - here she looked round nervously and lowered her voice - 'more philosophical, well, than art''. En de vrouw citeert twee regels Wordsworth: 'To me the meanest flower that blows can give/ thoughts that do often lie too deeps for tears.'

Vandaag leken taken uit de categorieen 'huis' en 'kunst' evenveel voldoening te kunnen geven. Misschien is een aandachtig proces belangrijker dan tot welke categorie de taak behoort, dacht ik. Misschien maakt het niet uit wat je doet, zolang het orde schept, in je hoofd, of om je heen. Het is alleen wel verdacht dat ik dit nu weer zit op te schrijven. En ook de vrouw die meer van tuinieren hield dan van kunst, gebruikte dichtregels van Wordsworth om uit te drukken waarom dat zo was. Alles heeft twee kanten. Net als dubbelzijdig klevend band.