woensdag 31 oktober 2007

Schrappen is niet schrijven


'Namiddag: beeldhouwer, 3 bruggen; avond: een paar staathuishoudkundige werken.' Zo stelde Lodewijk van Deijssel zich zijn leven voor in de jaren 1892 tot 1896. In 1884 ging hij er namelijk eens goed voor zitten, en maakte een levensplan. Hij was zijn tijd ver vooruit. Is formuleren van een intentie niet de basis voor succes, volgens de hedendaagse succesvol-leven-goeroe's?

Tussen 1888 en 1892 zou Van Deijssel 30 toneelstukken, 300 sonnetten en 80 novellen schrijven - althans in den avond. In den namiddag wilde hij zich waarmaken als schilder, ingenieur en architect. Voor 1902 zou hij het geschopt moeten hebben tot minister en president van de republiek der Nederlanden. (Wist hij wel dat Nederland een monarchie was, of vergat hij te noteren dat hij ook het staatsbestel even moest veranderen, bijvoorbeeld in den ochtend?) Uiteraard moest dit gepaard gaan met huizenbouw en effectenzaken. Om voeling met de samenleving te houden.

Plannen maken: dat kon Van Deijssel als de beste. Maar daar bleef het niet bij. Om zijn ambities waar te maken stelde hij voor elke dag een programma samen. Alleen lukte het niet erg dat uit te voeren. Vandaar dat hij plannen ging maken om zichzelf tot uitvoering te dwingen. En die evalueerde hij dan weer.

Zo, bijvoorbeeld: 'Heeft maatregel 2 de uitkomst opgeleverd, dien gij te gemoet meendet te mogen zien, heeft m.a.w. maatregel 2 goed gewerkt? Antwoord: Het doel van maatregel 2 is, dat mij in den flauwen en laffen geestes-staat der halve wakkerheid het affiche plotseling in het oog zal vallen en ik door het lezen van de daarop gestelde aanmaningen tot opstaan mij heftig zal herinneren, dat het mijn absolute wil is op te staan op dit uur, om daardoor de opstaanshandeling te vergemakkelijken. Nu is de waarheid dat het affiche mij dezen morgen in het geheel niet heeft aangedaan. Niet alleen heb ik niet gelezen wat er op stond, maar ik heb niets van het heel affiche bespeurd en er pas aan gedacht, toen ik al op was en het afgenomen moest worden.'

Kijk, dat schiet natuurlijk niet op. Als Van Deijssel de tijd die hij besteedde aan het preluderen op en evalueren van zijn plannen had besteed aan, zeg, zijn plannen, dan was hij in 1888 al keizer van Nederland geweest, met wellicht Belgie en Frankrijk er nog bij. Een bondiger stijl had hem ook al kunnen redden.

Ik moest vandaag aan hem denken omdat ik een lange lijst heb gemaakt, met klusjes. Een heel A4-tje vol. Sommige dingen zullen snel klaar zijn (offerte maken), andere duren wat langer (schuur leegruimen en met de auto naar de gemeentewerf), sommige zijn urgent (IKAP-verlof aanvragen), andere wat minder (gordijnen inkorten). Het ambitieniveau ligt ook duidelijk anders dan bij Van Deijssel. Geen staathuishoudkundige werken, slechts huishoudkundige. Maar ze moeten allemaal gedaan worden.

Een paar taken heb ik al door kunnen strepen. Een werkje schreef ik zelfs op nadat ik het al had voltooid, gewoon om mezelf het plezier van het doorstrepen te gunnen. Schrijven is schrappen, zeggen mensen die er niets van begrijpen. Schrijven is niet schrappen, schrijven is schrijven. Maar daarvoor moet je vaak andere dingen schrappen. Klusjes van een lijst. Activiteiten die maken dat je te weinig tijd hebt om te schrijven. Van die laatste moet ik misschien eens een lijst gaan maken. En dan schrappen. En daarna schrijven.

maandag 29 oktober 2007

Checklist voor de kinderloze schrijver


Weten hoe het is om een kind te krijgen. Nee. Weten hoe het is om met een man getrouwd te zijn die affaires heeft. Nee. Weten hoe het is om een kind te verliezen. Nee. Weten hoe het is om geen familie meer te hebben. Nee. Weten hoe het is om het land waar je in bent opgegroeid voorgoed te verliezen. Nee. Weten hoe het is om in armoede te sterven. Nee. Weten hoe het is om te sterven. Nee.

Je zou zeggen, afgaand op deze checklist, dat een roman schrijven over Maruca gedoemd is te mislukken. Want de vormende ervaringen in haar leven deel ik niet, althans niet voor zover ze gebonden zijn aan een tijd, een plaats, een persoon. Maar ik ken wel verlies, valse hoop, verlatenheid. Omstandigheden verschillen eindeloos, basale gevoelens zijn er gelukkig maar in een paar soorten. Dat wordt ook weer bevestigd nu ik bezig ben met leven nummer drie uit het boek van Paul Preston, over vier vrouwen tijdens de Spaanse burgeroorlog. Maar ik heb het al veel vaker gezien. Breng gevoelens terug tot hun essentie, en we hebben er allemaal ervaring mee.

Alleen het krijgen van een kind: kun je daarover schrijven als je dat zelf niet hebt meegemaakt? Ik bedoel niet het grootbrengen, maar letterlijk het krijgen: het moment dat een kind ter wereld komt. In 'De steniging' van Frenk van der Linden, de roman die inmiddels genomineerd is voor de Academica Debutantenprijs, komt een scene voor met een bevalling. Ik weet dat ik die las en dacht: kan dat, een man die een bevalling beschrijft, van binnenuit? Niet dat er veel op de scene valt aan te merken, tenminste voor zover ik dat na kan gaan, als onbevallen vrouw. Maar toch. Ik bleef me ervan bewust dat ik een scene las die door een man was geschreven. Of was het Van der Linden die aanwezig bleef, en niet zozeer zijn manzijn?

Het is sowieso opvallend hoe weinig bevallingen er beschreven worden in de literatuur. Of heb ik al die prachtige scenes toevallig gemist? Dan hoor ik graag waar ik die kan vinden. De enige die mij zo voor de geest staat is de bevalling in de serie over Martha Quest, van Doris Lessing. Ik weet dat ik destijds al dacht: he, waarom lees ik nu pas voor het eerst over een vrouw die een kind ligt te krijgen? Terwijl dat toch een van de meest intense ervaringen is die een mens kan hebben.

Een kind in je armen dragen, angst voelen om een kind dat ziek is, de radeloosheid als het kind je ontvalt: die gevoelens kan ik in hun heftigheid oproepen door te versterken wat ik op allerlei momenten heb gevoeld, aan een kraambed, aan een ziekbed, aan een sterfbed. Maar een bevalling, dat ken ik echt alleen van horen zeggen.

En horen zeggen: is dat wel genoeg, voor een roman? Want hoe laatdunkend er soms ook wordt gesproken over 'autobiografisch schrijven', uiteindelijk is elke vorm van schrijven juist dat. Zo opgesloten zitten we in wie we zijn, dat we alleen kunnen schrijven over wat we zelf hebben meegemaakt. Je in een ander verplaatsen is angst voelen bij de verlating door een man die niet de jouwe is, en pijn bij het verlies van een kind dat je nooit hebt gekregen.

zondag 28 oktober 2007

Een burgeroorlog van de ziel


'On arrival in the capital, she was told that a young man, James Cassell, who had written to her in France and proposed to her, had committed suicide, leaving a note which read simply 'Goodbye, Pip''. Dit is zomaar een zin uit het boek dat ik gisteren van Pieter kreeg: Doves of War, van Paul Preston, over het leven van vier vrouwen tijdens de Spaanse burgeroorlog. Ik las er vandaag in tijdens de treinreis naar het Escorial: het enorme klooster dat Philips de Tweede liet bouwen op een prachtige plek buiten Madrid. In de verte kun je nog net de hoofdstad zien, aan de horizon van de langzaam aflopende hoogvlakte. Als rugdekking zijn er heuvels.

Pip - Priscilla Scott-Ellis - was een jonge Britse aristocrate die als verpleegster naar het front ging om dichterbij haar grote liefde te zijn, de homoseksuele Spaanse prins Ataulfo. Terwijl zij een leven van debutantenbals en balspelen inruilde voor de gruwelen van het veldhospitaal, voltrok zich in Londen het drama van James Cassell, waar we in een zin mee klaar zijn. Die bondigheid is op zich vergeeflijk. Op het moment dat hij die ene zin neerschrijft, heeft Preston nog drieeneenhalf vrouwenleven te gaan; levens waarin bovendien het nodige passeert.

Toch bleef ik even steken bij die zin over Cassell. Wie was deze man? Waarom raakte hij zo gefixeerd op Pip? Onmogelijke liefdes leiden immers alleen tot suicide als de onbereikbare geliefde symbool staat voor veel meer dan een verdomd leuke partner met wie het, jammer jammer, niets kan worden. Hoe hoorde Pip over zijn dood? Wat betekende die voor haar? Voelde ze schuld, ergernis, woede, weemoed? En, nu we toch bezig zijn: waarom bleef Pip eigenlijk zo hangen aan die fat van een Ataulfo? Wat maakte dat zij maar bleef hopen en verlangen, jarenlang? Waarom doen mensen dat toch, terwijl ze er zo ongelukkig van worden, en het zo onnodig lijkt? Een burgeroorlog van de ziel.

Gisteren schreef ik over feit en fictie alsof die twee grootheden strijd voeren met elkaar; de stille strijd van genen die door willen naar de volgende ronde. Ook Paul Preston maakt het onderscheid: hij merkt op dat de levens die hij beschrijft zich goed zouden lenen voor een roman. Toen ik voor het eerst contact opnam met feitenman David Schidlowsky zei hij iets soortgelijks over Maruca: dat hij altijd al had gedacht dat iemand een roman over haar zou kunnen schrijven. Ik ben degene die dat nu gaat doen. En daarin zal het moeten gaan over de hardnekkigheid van valse hoop. Want ook Maruca kon niet loskomen van die ene man.

vrijdag 26 oktober 2007

De fictiefactor


Er is iets vreemds met mij. Althans: ik ben anders dan mijn reisgenoot - dat is een neutralere manier om het te beschrijven. Ben ik in Madrid, dan wil ik, anders dan Pieter, niet lezen over die stad. Ik kwam hier met een biografie van Garcia Lorca onder mijn arm, maar die ligt al vijf dagen onaangeroerd op tafel - als leuk rood kleuraccent, dat wel. In het vliegtuig voelde ik de weerstand groeien, tegen dat boek, waar ik toch met plezier in was begonnen. Ik pakte 'Among the Bohemians' van Virginia Nicholson, over de Britse avantgarde voor de Tweede Wereldoorlog, en meteen na aankomst ging ik verder in 'Exit Ghost' van Philip Roth.

Met dat boek liep ik vandaag ook door Toledo. Als je geen leren tassen of marsepein wilt kopen kun je daar af en toe best op een pleintje in de zon gaan zitten lezen. Dat deed ik dan ook, en ik verplaatste mij op die manier een paar keer naar New York tijdens de laatste presidentsverkiezingen. Het beviel me om die twee werelden met elkaar te mengen. Vanavond pakte ik voor het eerst het boek met verhalen over Madrid dat Pieter heeft meegenomen, en las er stukken in. Maar dat kon alleen omdat ik vandaag in Toledo ben geweest. Straks begin ik in het epos van Robert Hughes over Barcelona. Daar ben ik dus ook niet.

Wat is dat toch, die behoefte om te mengen? Ik liep er vandaag, in de kloostergangen van Toledo, over na te denken. Ik vind dat je er vol in gooien, zoals DaPiet dat doet, juist zo charmant. Ben ik bang mijzelf te verliezen? Heb ik een koeler temperament, wantrouw ik de euforie? Zoek ik naar het vertrouwde angelsaksische in een omgeving waarvan ik de cultuur niet helemaal begrijp? Ben ik een oppervlakkig type dat zich nergens lang in wil verdiepen? Het kan allemaal waar zijn. Toch is er ook iets wat te maken heeft met het schrijven. Noem het de fictiefactor.

Veel weten is je onherroepelijk verbinden aan de feiten, want als je ze eenmaal kent, dan moet je hen loyaliteit betuigen als je gaat schrijven. En dat wil ik niet. Ik span mij in om Madrid vooral een ervaring te laten zijn. Gisteren waren we in de wijk Arguelles, waar Neruda en Maruca hebben gewoond. De plaats is er nog wel (natuurlijk: lokaties met coordinaten blijven), het huis niet meer - dat werd in de Burgeroorlog gebombardeerd.

De woning op de vijfde verdieping is alleen nog een herinnering, die levend wordt gehouden door de naam die Neruda eraan gaf: Casa de las Flores. Neruda en Maruca hadden namelijk bakken met geraniums in de ramen staan. Het winkeltje met hoeden en petten en damescorsetten om de hoek heet nu, meer dan zeventig jaar later, 'Las Flores'. En terwijl ik wat ongericht stond rond te kijken (zeg maar: een ervaring stond op te doen) stopte er een busje met in grote letters op de zijkant 'Casa de las Flores'. Het hoorde bij het dagactiviteitencentrum met diezelfde naam.

Meer had ik niet nodig. Ik nam wat foto's, maar belde niet aan bij de bewoners op de vijfde verdieping van het nieuwe pand, om te kijken welk uitzicht ze vandaaruit hebben. Ook dring ik niet in andere gebouwen binnen. Luiheid, verlegenheid, een gebrekkige beheersing van de gebarentaal: dat speelt vast een rol. Maar ik wil ook niet te veel inmenging van de werkelijkheid, zelfs nu ik die als uitgangspunt neem voor het schrijven.

Natuurlijk: de feiten die er zijn geven houvast. Plechtig beloof ik hen mijn trouw. Maar er moet genoeg ruimte overblijven voor de verbeelding. Straks, als ik ga schrijven, zullen mijn DNA en dat van Maruca zich met elkaar vermengen. Welke eigenschappen komen van haar, welke van mij? Dat zal pas blijken als ik bezig ben. Wel is duidelijk dat we beiden een aandeel zullen hebben. Feiten en fictie zullen samensmelten tot een nieuwe combinatie ontstaat - een die even uniek is als een pasgeboren kind. Door mij niet te verliezen in het Madrileense verleden bewaak ik mijn erfdeel.

dinsdag 23 oktober 2007

Paso el tiempo


Bekennen dat je hebt geleefd, in de titel van je memoires: dat belooft wat. Maar de bekentenissen van Neruda lijken zich te beperken tot zijn publieke leven. Wie bladert in de Spaanse editie met alleen wat rudimentair Latijn en een dertig jaar oude acht voor Frans, ziet dat de namen van de vrouwen in zijn leven vrijwel ontbreken. 'Paso el tiempo' staat er op pagina 144. We spreken 1936. Er ging tijd voorbij. Er gebeurde van alles. We hebben het er niet meer over. Nou is Neruda ons natuurlijk geen verantwoording schuldig. Maar kies dan ook niet zo'n titel.

Maruca wordt niet genoemd. Malva Marina komt in de index ook niet voor. Mao Tse Tung wel. Drie keer. Malva Marina en Maruca staan alleen in het biografische overzicht achterin. Dat Malva Marina in 1943 stierf blijft daar echter onvermeld. En Maruca's naam is verminkt: verkeerd overgenomen door Spaanse auteurs die het Nederlands niet begrijpen, en die ook nog dyslectisch waren, of dronken. Maria Antonieta Agenaar Vogelzanz: dat hebben ze ervan gemaakt.

Maruca ontmoeten via Neruda is dus onmogelijk. Ook de Neruda-vorsers maken het niet gemakkelijk een beeld van haar te krijgen. Was ze maar geschilderd door Velazquez, dacht ik vanmiddag, toen ik in het Prado was. Binnenkomen in het museum was niet gemakkelijk, want Madrid heeft de efficientie als concept nog niet omarmd. Maar toen ik eenmaal de koningen, troonopvolgsters, dwerghofdames en hofnarren in de ogen had gekeken die Velazquez schilderde, was ik het wachten en de Madrileense kortafheid vergeten. (Het woord 'no' wordt hier veelvuldig en zonder verontschuldiging uitgesproken.)

Velazquez was de hofschilder die het aandurfde om zijn weldoener, de onooglijke Philips de Vierde, en diens familie en hofentourage vast te leggen als mensen die opgesloten zijn in hun rol. Of misschien kon hij niet anders, waren zijn schilderhand en scherpe blik te direct met elkaar verbonden om obligate beeltenissen af te leveren. Prachtig zijn zelfs de stijfste staatsieportretten, waarvoor vrouwen op paarden zijn gehesen, in gewaden waar zij beiden bijna in verdwijnen. Velazquez heeft juist die ene seconde vastgelegd waarin zij niet langer konden verbergen hoe zij zich voelden.

Prachtig is ook het schilderij van een oude non, met een lepe uitdrukking in de ogen. Ze heeft haar houten kruis vast alsof het een wapen is waarmee ze je met graagte af zou rossen. Je hoeft er niet eens een ketter voor te zijn. Een portret van Velazquez had mij meer kunnen vertellen over Maruca dan alle woorden van Neruda en zijn biografen bij elkaar.

maandag 22 oktober 2007

Beige is weer helemaal terug!


Aan het eind van de middag zat ik op de Plaza Mayor in Madrid, met voor mijn boffende snufferd een kopje koffie met melk (want cappuccino, dat vinden echte Spanjaarden opgeklopte Italiaanse onzin). De zon scheen, het was vierentwintig graden, en Pieter en ik hadden er plezier in om ons te verbazen, onder meer over het vele beige dat hier nog wordt gedragen - niet taupe, maar beige - vooral door oudere vrouwen. De 'forever forty', het vrouwentype dat in het noorden van Europa al overal rondloopt, ontbreekt hier vooralsnog. Wel veel 'too soon seventy': vrouwen van vijftig die de ongelijke strijd met hun jongere concurrentes nadrukkelijk hebben opgegeven. De kleur van de vlag waarmee zij zich overgeven is niet wit, maar beige.

Terwijl ik daar zo zat, kijkend naar die vrouwen, begon in mijn verbeelding ook Maruca Reyes hier rond te lopen. En ik weet nu al dat dit bezoek aan de stad waar zij met Neruda woonde nuttig zal zijn. Hoe precies: dat zal blijken als ik ga schrijven. Ik maak geen aantekeningen, ik neem alleen indrukken op, en later zal ik die gebruiken om Maruca's Madrileense leven te voorzien van de geluiden, beelden en geuren van deze stad. Zo heb ik het altijd gedaan, als ik eerst reisde en dan schreef. Ik kan vertrouwen op mijn herinneringen. En als ze liegen is het ook goed.

Natuurlijk liepen we later nog even een boekhandel binnen. De straten bevatten hier een vreemde mengeling van winkels, waardoor je als buitenstaander niet meteen weet of je in een hip-sjieke of een ouderwets-louche buurt bent: een delicatessenzaak met prachtige varkensdijen in de etalage naast een sekshop, een steunkousenwinkel naast een outlet store, een boekhandel waar ze klassieke muziek draaien naast een kebabzaak. In de boekhandel de gebruikelijke internationale parade: Coetzee, Mark Haddon, Philip Roth, Amos Oz - in het Spaans. Cees Nooteboom was ook aanwezig. Dat viel te verwachten. Maar Marga Minco? Het zijn deze kleine verbazingen waar ik voor ben gekomen. Ze zullen mij helpen, op manieren die ik nu alleen nog kan vermoeden.

Toen Maruca naar Nederland ging, met haar dochter, en zonder Neruda, heeft zij zich de rest van haar leven in beige gehuld. Misschien niet letterlijk, maar wel figuurlijk. Een paar jaar bracht zij door in het kleurrijke Bohemia dat Neruda bewoonde, waar hij ook ging. Zij was er een immigrant, een verdwaalde, iemand die daar eigenlijk niets te zoeken had, die nietsvermoedend met een consul was getrouwd. Dat was toch een degelijke partij? Toen ze hardhandig over de grens werd gezet, voorgoed, hulde ze zich in de kleur van het verlies. Niet zwart, die trotse dracht van weduwen. Maar beige.

maandag 15 oktober 2007

De lendenen van Lubbers


Ik word steeds onverdraagzamer. Niet in alles - op veel terreinen ben ik behoorlijk mild, met een aanleg voor aanvaarding. Maar op een punt win ik aan onbuigzaamheid: ik wil mijn tijd niet verdoen met dingen die mij onberoerd raken, of die, nog erger, mij wel beroeren, maar dan als de lendenen van Ruud Lubbers in een VN-gebouw.

Alleen weet je niet altijd tot welke categorie iets zal behoren. Zo kreeg ik vandaag het verzoek om zitting te nemen in een discussiepanel, over debutanten en kritiek. Ik ben allang geen debutant meer, ik lees geen kritieken, ik schrijf ze niet, en als ik er af en toe toch een onder ogen krijg (zoals gisteravond de galbakkerij van Arie Storm over 'De steniging' van literair debutant Frenk - denk het accent erbij- van der Linden), dan word ik bevestigd in mijn besluit. Waarom zijn recensenten toch vaak zo woedend?

Misschien begrijp ik het wel een beetje, vanuit de hoedanigheid waarin ik de uitnodiging kreeg: als jurylid. De debuten bleven maar komen, de afgelopen maanden. En ze konden me lang niet allemaal boeien, terwijl ik de in Londen gescoorde biografie van Garcia Lorca en de autobiografie van Thomas Bernard moest laten liggen. Dan moet je oppassen om niet chagrijnig te worden.

Kwalificeert dit mij nu om deel te nemen aan het debat, of juist niet? En, nog veel belangrijker, zal het een leuke avond zijn, is het goed af en toe vanachter mijn bureau vandaan te komen, me door Bram, mijn Tomtom-man, naar een bestemming te laten voeren, mij te mengen in het hoofdstedelijke circuit voor een beetje ego- en zinnenstrelerij, te praten, te lachen, te debatteren? Of is het zo'n actviteit waar ik in een onbezonnen ogenblik ja op zeg, maar waar ik meer en meer tegenop ga zien naarmate de datum nadert, en zit ik daar straks met spijt, en met verlangen naar mijn stille kamer, en de boeken die daar staan, en kost het me na afloop, als ik allang terug ben in die kamer, een dag om de stilte in mijzelf weer te hervinden?

Jenny Diski heeft over dit dilemma een heel boek volgeschreven: 'On Trying To Keep Still'. Voor een aantal maanden nam ze haar intrek in een cottage, om alleen te zijn, om te schrijven. Maar de cottage stond op het erf van een boerderij, en de boerin kwam af en toe kijken of Diski nog wel leefde. Dat werd haar niet in dank afgenomen, en Diski beschrijft in detail hoe ze zich verplicht voelde tot enig sociaal verkeer. Ook reed er af en toe een tractor langs.

Met belangstelling las ik het geneuzel, omdat ik ook altijd beide wil: gezelschap en leven om mij heen, en stil zitten, met een boek dat ik lees of een boek dat ik schrijf. Alleen vond ik Diski niet helemaal eerlijk. Want ze klaagde wel veel over de onmogelijkheid van werkelijke rust, maar onderzocht onvoldoende haar motief om een huisje te huren op een erf, en niet, wat toch ook prima had gekund, een huis dat ergens op zichzelf stond, in een verlaten landschap. En daarmee kreeg haar innerlijke strijd de verschijningsvorm van strijd met een ander.

zaterdag 13 oktober 2007

O, is die dan dood?


Als lid van de nominatiejury van de Academica Debutantenprijs moest ik de afgelopen zestien maanden een stuk of zeventig debuten lezen (van in totaal 107 inzendingen). Dat is niet goed voor de gezondheid, zeker als je het gevoel hebt dat je tijd steeds kostbaarder wordt. Vrijdag hadden we de laatste vergadering, waarin de shortlist werd vastgesteld. Deze winter gaan leeskringen zich over de vijf genomineerde boeken buigen. De stemmen die daar worden uitgebracht bepalen uiteindelijk de winnaar. Ik kan nog niet verklappen welke debutanten op de de shortlist staan - dat wordt maandag bekend gemaakt. Ik mag zelfs niet zeggen dat het een verhitte discussie was. Oeps.

Inmiddels weten we dat Hugo C. en Harry M. de Nobelprijs weer niet gekregen hebben. Ook Philip R. grijpt ernaast. Ik hoorde van de toekenning aan Doris Lessing tijdens de juryvergadering. Al een tijd lees ik namelijk nauwelijks meer kranten. Op de tv kijk ik uitsluitend naar programma's zonder straatrumoer. Een uitzondering maak ik voor 'Mock the Week' bij de BBC. Daar hoor ik over nieuwsfeiten die meteen vakkundig belachelijk worden gemaakt. Zo verenig ik het nuttige met het aangename.

Voor mijn verjaardag kreeg ik de nieuwe Philip R.: 'Exit Ghost'. Had niet gelezen dat die was verschenen, en was dus blij verrast. Pieter heeft het boek meteen geconfisceerd, maar was wel zo sympathiek om alvast te berichten dat het gaat over het bekende personage Nathan Zuckerman, dat zich elf jaar uit het stadsleven had teruggetrokken, en niets meer moest hebben van de media - niet als burger, niet als schrijver. Dat laatste heeft een prijs die niet iedereen wil betalen. Ik hoorde dat P.F. Thomese bij Pauw en Witteman zat te vertellen over zijn nieuwe boek, 'Vladiwostok!'. Dat schijnt te gaan over de laakbaarheid van mediageilheid.

Veel van horen zeggen hebben: het bevalt mij op dit moment uitstekend. Ik vermijd ergernis, en de onnodige aanmaak van meningen. Net als van debuten zijn er daarvan al meer dan genoeg. Zo zocht ik voor de foto hierboven de krant op waarin stond dat Lessing de Nobelprijs heeft gekregen. En zie: in de kop gaat het over haar vrouwzijn. Was ik daarvan op de hoogte geweest, dan had het me geergerd. Nu weet ik gelukkig nergens van.

Het meest opvallende gemis is dat ik niet meer volg wie er in het publieke domein dood zijn en wie nog leven. Laatst begreep ik opeens, uit een terloopse opmerking die iemand maakte, dat Pavarotti definitief is omgevallen. Niet verbazend, op zich; het moest er toch eens van komen, en al helemaal met zo'n postuur. (Jaren geleden verliet Pavarotti zijn vrouw. 'She is said to be crushed' grapten ze bij het satirische 'Have I Got News For You' op de BBC, verwijzend naar zijn omvang.) Maar het wanneer van Pavarotti's verscheiden, dat was mij ontgaan.

Toch heeft ook deze vorm van onwetendheid zijn charme. Het geeft een prettige onbepaaldheid aan de wereld. Er worden kleine fictieve elementen aan toegevoegd, en als schrijver bevalt dat me. Ooit las ik de indrukwekkende autobiografie van John McCarthy, die langdurig gegijzeld werd in Libanon. Tijdens zijn gevangenschap overleed zijn moeder, zonder dat hij dat wist. Voor hem bleef zij dus jaren langer leven. Toen hij vrijkwam was het eerst schokkend om te horen dat zij er niet meer was. Later gaf het hem troost dat hij haar al die tijd als zo aanwezig had ervaren. En, besefte hij, daar kon hij gewoon mee doorgaan. Enter Ghost.

donderdag 4 oktober 2007

De voorbijheid van Berlijn


Dat alle dingen een begin hebben en een einde: het is eigenlijk een heel goed concept. Een film, de afwas, het Romeinse Rijk, hyacinthen, het heelal: je kunt het zo gek niet verzinnen of ze starten en houden dan ook weer op. Begrijp me goed: ik ben niet kritiekloos in mijn waardering. De nadelen zijn evident.

Zo is het jammer dat mijn week in Berlijn voorbij is. Doodgaan: ook zoiets, al heb je het wel nodig, omdat er anders alleen nog maar staanplaatsen zouden zijn, op aarde. Dat moment schijnt overigens rond het jaar 2330 toch wel aan te breken, met de huidige bevolkingsgroei. Dan heeft iedereen nog precies een vierkante meter tot zijn beschikking, las ik laatst ergens.

Nou is mij opgevallen dat ik eigenlijk nooit meer nodig heb dan dat. Alleen ligt mijn vierkante meter wel telkens op een ander stukje grond, waar ik mij dan niet hoef in te vechten omdat er al iemand anders zit. Dat maakt toch uit. Onze planeet als de trein van Leiden naar Den Haag Centraal, om 7.52 uur: daar moet je niet aan denken. En maar bellen, allemaal.

Hoe groot de nadelen van al dat aanvangen en dan weer aflopen ook zijn, de voordelen zijn groter. Zo is het handige van de voorbijheid van mijn week in Berlijn dat ik nu mijn handen vrij heb om naar Madrid te gaan. Daar staan namelijk huizen waar Neruda en Maruca woonden, en die wil ik graag zien. Deze week boekten we een hip appartement in het centrum, natuurlijk met adsl.

En binnenkort begin ik dus weer aan een reis die in een week een heel leven vertegenwoordigt, met de opwinding van het nieuwe, de eerste dagen, en dan de prettige routine, als ik mijn looproutes heb gevonden, en mijn favoriete koffietenten en restaurants, en gaandeweg de moeheid en de verzadiging, en het gevoel dat het goed is geweest, en zelfs - genoeg. Het afscheid doet pijn. Toch wil ik ook weg.

Vandaag had ik eindelijk tijd om te beginnen in 'The white rock', van Hugh Thompson, ontdekker van Inca-ruines. Ik schreef laatst al wat ik hoopte in dat boek te vinden. And he's delivering! Een citaat: 'One of the archaeologists with us tripped over a stone. "Archaeologists are always so clumsy," said Ann. ''Is that why you leave so many ruins everywhere?" asked Roddy.' Kijk, dan wil je verder lezen.

Mooie beelden ook. Thompson en zijn reisgenoten lopen over een hangbrug, 'the river roaring for our blood'. En feiten die ik niet kende. Zo vertelt hij over de sympathieke gewoonte van de Inca's om geen wegdek aan te leggen als dat niet nodig was, bijvoorbeeld omdat de grond een tijdlang vlak en onbegroeid was. Ze pakten de draad van het bestraten wel weer op als het landschap dat noodzakelijk maakte. Een paar van zulke passages, vanmiddag, op mijn vierkante meter in de tuin, in de herfstzon, en ik wist dat ik een mooie reis ging maken.

Ik weet ook al hoe die verder zal gaan. Nu lees ik nog gretig, maar geef me een een uur of wat en ik zal mij in het boek genesteld hebben, rustig en comfortabel, vertrouwd met toon en ritme. Dan komt er een moment, pakweg bij pagina 235, dat ik begin te denken aan een volgend boek, aan de gedichten van Neruda over Machu Picchu, die ik nu met een nieuwe blik nog eens kan lezen. En dat moet toch opwindend zijn. En dan is goed geweest, dit boek van Thompson, en zelfs - genoeg.

maandag 1 oktober 2007

Pauline en het raadsel van de weggegooide boeken


Dit is mijn laatste avond als zesenveertigjarige. Hoewel dat verder weinig zegt over het aantal avonden dat ik nog zal meemaken, en de voorraad morgen niet opeens drastisch zal zijn geslonken, is zo'n overgang naar een nieuw jaar toch een moment waarop ik onwillekeurig even ga rekenen.

Nog een keer de kleuterschool (waar ik 'bleef zitten' omdat ik 'ongelukkig jarig' was - dat had je nog in die tijd), de lagere school en de middelbare, en ik ben tweeenzestig. Studie Nederlands en bijvak Geschiedenis erbij, en ik ben zeventig. Dat klinkt nu nog als een leeftijd die ik niet zou kunnen hebben. Maar dat dacht ik ook van zevenenveertig. Ik weet nog goed dat ik als meisje van veertien niet kon wachten met ouder worden: 'Ach, als ik toch eens zeventien zou zijn! Maar ja, dat duurt nog eeuwen.' Nu is drie jaar vooruit denken veel minder beloftevol. Dan ben ik - nou, reken maar uit, als je nog kunt.

Gisteren vierde ik mijn verjaardag met mijn familie. Mijn zus bracht een mooi cadeau mee, en daarnaast een plastic tas met boeken die ze niet meer wilde hebben. Hij staat hier naast me. Hele series zitten erin. Pitty naar kostschool, Pitty's tweede kostschooljaar, Pitty in de derde. En dan nog drie jaar zo door. De dolle tweeling: van hetzelfde laken een pak, zes delen lang. En dan die eindeloze serie van de vijf: De vijf op avontuur, De vijf en het verborgen spoor, De vijf en de verborgen tunnel. Nou ja, you get my drift.

Ga ik die boeken een plaats geven in mijn boekenkast? Ha! Ik dacht het niet. Een paar zal ik er doorbladeren. O ja, kattekwaad: dat had je toen nog! En, ach, nu weet ik het weer: de ergste zonde van een meisje op kostschool is 'achterbaks zijn'. Daar hoor je ook nooit meer iets over. Ik glimlach omdat ik mij herinner dat Georgina, de guitige krullenbol van de vijf, zich George liet noemen, en ik dat in mijn hoofd altijd uitsprak als Gee-jor-ge. Wist ik veel.

Maar nu weet ik beter. En daarom stop ik de pockets met vrolijke kleurtekeningen op het omslag in een doos en plaats die in een diepe kast, achter de kampeerspullen. De rest gooi ik weg. Ja, echt. Sinds ik elk jaar tientallen debuten krijg, vanwege mijn lidmaatschap van de jury van de Debuutprijs, kan ik dat: boeken weggooien. Gisteren gaf ik er een paar mee aan familieleden. Maar wat ik nooit meer zal lezen en waar ik geen dierbare leesherinnering aan heb: dat breng ik naar het oud papier. (Zie trouwens de blog van DaPiet voor een vermakelijk betoog over waarom je eigenlijk helemaal niets meer hoeft te lezen, en Flopke en Marina over lezen bij verdriet en somberte.)

Ik beschouw deze meedogenloosheid als een verworvenheid van het ouder worden. De tijd gaat dringen, en dat dwingt tot selecteren. Dat principe geldt op de plank, maar ook horlogetechnisch. Pulp lees ik niet. Als een boek me niet bevalt leg ik het weg (dat is trouwens nog steeds een moeilijke). Ik zoek naar wat mij werkelijk kan boeien en raken.

Gisteravond ben ik begonnen in 'The white rock, An exploration of the Inca Heartland', van Hugh Thompson. Ik hoop op een poetisch en geestig verslag van opmerkelijke archelogische vondsten, waar ik veel van kan leren. Voor minder doe ik het niet. Daarna Neruda weer eens lezen, over Machu Picchu. Dan terug naar Eduardo Galeano, en zijn indrukwekkende geschiedenis van Latijns-Amerika, opgebouwd uit talloze fragmenten. En ondertussen reizen regelen, naar Barcelona en Chili.

In zo'n leven heeft de dolle tweeling niet langer een plaats. Wie het niet kan verdragen dat ik jeugdsentimentele lectuur naar de gemeentewerf ga brengen kan zich bij mij melden. Beschouw dit als een marktplaatsadvertentie. Maar laat ik erbij zeggen dat mijn zus die weg al heeft geprobeerd.

Het ultimatum loopt op 8 oktober af. Dan gaan de meeste Enid Blytons de deur uit. Ik denk dat zelfs de boeken van J.B. Schuil eraan moeten geloven. 'Hoe de Katjangs op de kostschool van Buikie kwamen': die titel vond ik vroeger zo stom, dat ik het boek nooit wilde lezen. 'Stom' vind ik dingen niet meer. Toch zal ik dit boek nooit lezen. Sommige dingen veranderen niet.