maandag 24 december 2007

De katatonische schrijver


Ach, het was vooral een kwestie van veel lege flow, de stilte van de afgelopen weken. Een kakafonische stilte: kostwinnend schrijven nam veel van mijn tijd in beslag. Schrijven zonder winstoogmerk deed ik alleen 'vicariously', op de enige manier die daar geschikt voor is: door te lezen.

Zo genoot ik van Alain de Botton's elegante proza over wat huizen mooi maakt en lelijk, in 'The architecture of happiness'. En terwijl ik las stelde ik mij voor hoeveel genoegen het hem gegeven moet hebben zijn invallen en gedachten, het resultaat van decennia wonen en verblijven, te ordenen in een elegant betoog dat, toen het er eenmaal was, de indruk wekte er altijd al te zijn geweest. Ik liet me meevoeren met het verhaal dat Anne Tyler vertelde, in 'Digging to America', en reconstrueerde onderwijl haar plotteuze keuzes. Ik zag hoe Nick Hornby een kunstgreep probeerde die niet goed werkte, in 'Slam'. Volgende keer beter.

Toen keek ik op een vrijdagavond naar de talkshow van Jonathan Ross op de BBC en zag daar - een bevrijdende notie, als je erover nadenkt - dat niet achter elk auteurschap ook een schrijfproces hoeft schuil te gaan. Woss (Ross heeft een licht spraakgebrek) interviewde ene Kerry Katona: jong, tabloid-beroemd, in verwachting van - welja - haar vierde kind, en ook maar meteen de trotse auteur van een heuse roman.

Heb je het boek echt zelf geschreven, wilde Woss weten. O nee, riep Kewwy uit, duidelijk verbaasd dat Woss zoiets mals had kunnen denken, al was het maar voor een moment, en uit beleefdheid. Nee, een paar bijeenkomsten met Annie (Annie who?), waarin ze deze vrouw iets vertelde over haar veelbewogen leven: meer was niet nodig geweest voor de roman die nu in de boekhandel lag, met op het omslag - ja, kom nou, uitgevers zijn ook niet gek - de naam Kerry Katona. Van Annie Who geen spoor. Katatonisch schrijven: wie wil dat nou niet?

Je kunt op deze manier zelfs bouwen aan een oeuvre. Er is namelijk een trilogie gepland, zo vertelde Kewwy, en haar tweede roman zal in mei 2008 verschijnen. Woss, niet te cynisch om ook dat boek alvast te pwomoten (doe het ironisch en je bent toch geen prozapooier) wilde de titel weten. Ja, wat was het ook alweer, lachte de schrijfster. Ze pijnigde haar hersenen, wat niet lang duurde, en gaf toen een indicatie: 'It's called "Sacrifice something"'.

Aha: iets over opoffering dus. Een mooi universeel thema! En de titel is zeker catchy. 'Iets met opoffering': ik zie de Nederlandse vertaling al in de winkel liggen. Maar pin Kerry Katona nergens op vast. Want haar tweede roman zou ook over graaizucht kunnen gaan. Of over leegte zonder flow. Dan liever stilte. Katatonische stilte.

dinsdag 27 november 2007

Afgunst en nijd


Dit weekend las ik een boek dat ik graag zelf had willen schrijven. Niet omdat ik een meesterwerk op mijn naam wil hebben, al is dat natuurlijk niet per se erg. Nee, ik benijdde Cormac McCarthy het schrijfproces dat ik vermoed achter zijn prachtige roman 'The road'. Dat boek heeft zo'n stuwkracht, vanaf de eerste regel, dat moeilijk voor te stellen is dat de schrijver heeft zitten draaien op zijn stoel. Hoe beklemmend 'The road' ook is geworden, ik vermoed dat McCarthy er met genoegen aan heeft zitten werken. Duivels genoegen.

Het is begonnen met een paar goede keuzes. De setting van een postapocalyptisch Amerika, na een meteoorinslag of supervulkaanuitbarsting. Het thema van de eindtijd zingt rond, maar is ook klassiek. Ik denk aan andere geliefde boeken: 'The day of the Triffids', 'Oryx and Crake', 'De stad der blinden'. Dan twee personages, 'the man' en 'the boy', die geen namen nodig hebben omdat hun geschiedenis er nauwelijks nog toe doet. En een weg waarlangs zij naar het zuiden trekken, naar de kust, in een land dat geen land meer is, alleen nog maar een landschap.

Alles is bedolven onder as. De atmosfeer laat nauwelijks zonlicht door. Waar in het landschap grijstinten domineren, zien we mensen op hun zwartst. Zwart is de wanhoop van de vader en het zoontje, op een planeet die geen Aarde meer is, alleen nog een levenloze planeet, waar de kilte en onverschilligheid van het heelal niet langer afketsen op de dampkring, maar op de huid van de paar overlevenden. Zwart zijn de gruwelen waar zij mee in aanraking komen. Elke ontmoeting is een ontmoeting met de dood, of iets ergers: het verlies van menselijkheid. Eenmaal gegeven blijft gegeven. Al blijkt de waarheid toch grijzer dan dat.

'The road' is een beklemmend en toch poetisch boek. Zoiets lezen is een voorrecht. Maar lezen gaat snel: een paar uur en je bent er doorheen. Nooit meer kun je voor het eerst de tocht maken die je zojuist hebt afgelegd. Nee, dan schrijven. Schrijven vertraagt de reis, en vertelde tijd valt samen verteltijd. Uren worden maanden, jaren zelfs. Elke zin verover je op de leegte. Dat kerft een diepere groeve in het geheugen dan de zinnen die je leest, hoe mooi, hoeveel mooier, die ook zijn. Ik weet waarom ik schrijf. Ik schrijf omdat het de langzaamste vorm van lezen is.

zondag 25 november 2007

Lege flow


Is de ene vorm van flow beter dan de andere? Die vraag kwam bij mij op toen ik even opdook uit de ingewikkelde tekst die ik aan het bewerken ben. Deze hele week heb ik mij beziggehouden met het verdienen van geld - en dan niet via de sympathieke royalty-route, maar middels een doodgewoon uurloon.

Mijn opdrachtgever betaalt goed, maar wil daar ook wel wat voor terugzien. En dus zet ik ruimhartig mijn niet geringe analytische scherpte in. Ook ben ik niet terughoudend met het maken van prettige zinnen. Let wel: we hebben het hier over een adviestekst voor een minister.

Het aardige is dat je zelfs door zo'n tekst in een flow kunt raken. Een win-winsituatie dus: veel harde pegels, en ik word ook nog eens prettig afgeleid van de zinloosheid en eindigheid van het bestaan. Zolang ik bezig ben althans. Zodra ik het document afsluit is er namelijk een opvallende leegte. En dat is niet de leegte na een hoogtepunt: de postcoitale-postnatale-postlunch-herfstdepressie waar je mensen wel over hoort.

Als ik fictie schrijf, en zelfs als ik bijbeun met een blogje, blijft er wel iets over, na afloop. Natuurlijk, ook dan is er het moment van aanpassing, te vergelijken met wanneer je op Schiphol op een loopband naar de Baggage Claim Area bent gehuppeld, en opeens weer helemaal zelf snelheid aan moet maken. Mind your step, indeed. Maar ik kom niet tot stilstand. De gedachten over de tekst gaan door. (Ik weersta de verleiding van een metafoor met een rolkoffer.) En daarmee denk ik over het leven.

Vreemd genoeg is dat bevredigender dan meewerken, hoe indirect ook, aan meer orgaandonaties, of aan kwaliteitsborging in de zorg. Terwijl dat toch edele doelen zijn, met een maatschappelijk belang. (We letten voor het gemak maar niet op de lelijke woorden.) Soms belandt iets waar ik aan heb meegeschreven zelfs op de voorpagina van de krant. Gelekt, ook nog. Dat moet toch iets zeggen?

Toch zegt het mij heel weinig, zodra ik uit mijn flow ben opgedoken. In de voedingsleer (volgende week werk ik aan een advies over foliumzuur, by the way, en ook dat is heel belangrijk, want zonder ga je dood) heeft men het wel over 'lege calorieen'. Die krijg je binnen als je vier flessen Fanta drinkt: het klokt gemakkelijk weg, als je ervan houdt, en meer brandstof heb je op een dag niet nodig, maar qua voedingsstoffen kom je zwaar tekort. Misschien is er met mijn rapporten-flow ook zoiets aan de hand. Misschien bestaat er lege flow en flow met vitaminen en mineralen.

zondag 18 november 2007

Boek of bezoek?


Ben ik weer terug uit Barcelona, ga ik nu pas echt in Robert Hughes' epos over die stad zitten lezen. Meteen wordt duidelijk dat ik op allerlei plekken niet ben geweest. Dat wist ik natuurlijk al, en daar had ik ook volop vrede mee. Lezen in 'Ghosts of Spain' van Giles Tremlett, op ons dakterras, in de zon: ook dat was belangrijk, deze week. Maar ja, de man kan schrijven, en dan lijkt het opeens knap suf dat je de facade van de Santa Maria del Pi hebt gemist.

Gelukkig kom ik ook veel tegen dat ik wel herken. Dat stemt nog eens extra tot tevredenheid als Hughes iets verwoordt wat ik net zo heb ervaren. Zo verhaalt hij hoe het hele interieur van de Santa Maria del Mar verbrand is, en anderszins vernield. Gelukkig maar, verzuchtte ik, halverwege de alinea. Want ik was juist zo gecharmeerd van de grotachtige sfeer - iets waar hyperkatholieke prullaria slechts afbreuk aan zou kunnen doen.

Toen las ik de laatste zin van Hughes' alinea: 'Consequently only the orginial bones of Santa Maria del Mar are left, but these bones are so beautiful that one finds it hard to regret the loss of the intrusive altar.' En hij gaat nog even door: 'Despite the rose window, it looks as opaque as the rock from which it was built, more a fortress than a church: Cistercian in its imagery of plainness and shelter. A sect could make its last stand here.' Heerlijk is lezen op die manier. Je bent even in elkaars gezelschap.

Misschien is het niet zo erg dat ik pas nu van alles te weten kom over Barcelona. Door gewoon maar rond te lopen, en de Santa Maria del Mar toevallig te passeren en binnen te gaan, heb ik herinneringen aangemaakt. De nieuwe informatie (de boeken op de foto zijn overigens bijna allemaal van DaPiet - de kenners hadden dat al door) kan daar nu mee verbonden worden. In mijn hersenen is een raamwerk aangelegd, de afgelopen week. Veel details die neuraalnetwerktechnisch gesproken eerst nergens terecht hadden gekund, worden nu moeiteloos ondergebracht.

Boek en bezoek hoeven elkaar dus niet te bestrijden, en een ideale volgorde is er niet. Bovendien kan ik altijd nog eens teruggaan, bijvoorbeeld om de facade van de Santa Maria del Pi - dat juweel waar ik al zoveel over heb gelezen! - nu eindelijk eens met eigen ogen te zien, en te ondergaan wat Robert Hughes beschrijft: 'The Pi's single nave confronts you all at once, explicitly, not enfolding to view angle-by-angle.'

Zelf heb ik als schrijver ook een keer meegemaakt hoe boek en bezoek elkaar kunnen beinvloeden en versterken. Tijdens een lange reis stond ik op Cape Leeuwin, in West-Australie, en zag hoe de Indische en de Zuidelijke Oceaan elkaar ontmoetten. Of liever gezegd: merkte op dat van die ontmoeting niets te zien was. Want water blijft water, welke naam wij er in de atlas ook aan geven. Het zijn de wolken en de lucht die zorgen voor lijnen en kleurverschillen.

Later gebruikte ik die herinnering in mijn roman 'Zuiderkruis'. Ik liet er mijn hoofdpersonen heengaan: eerst Floor, en daarna Emma, die haar spoor volgt. Nog later kwam tijdens een lezing in Nijmegen een vrouw naar mij toe. Ze had mijn boek gelezen terwijl ze door Australie reisde, en was speciaal vanwege mijn beschrijving naar Cape Leeuwin gegaan. Daar had ze gezien hoe de Indische en de Zuidelijke Oceaan elkaar ontmoetten. Of liever gezegd: opgemerkt dat van die ontmoeting, inderdaad, niets te zien was.

Nog steeds geeft het idee dat een lezer vanwege een scene die ik schreef speciaal naar Cape Leeuwin is gegaan mij als schrijver een groot genoegen. Watermassa's kunnen elkaar niet ontmoeten. Schrijver en lezer soms wel, door samen te komen op een plaats. Dat er wat tijd tussen zit maakt niet uit. Het boek overbrugt die moeiteloos.

vrijdag 16 november 2007

Stilleven met tegelvloer en gelach


'Amigo!' Zo begroette onze buurt-Pakistaan vanavond Pieter. De hele week halen we bij hem namelijk al de melk, een nieuw pak muesli en nog zo wat spul om ons Barcelonese huishouden draaiende te houden. Ik ben best redelijk in vriendelijk knikken, maar een praatje aanknopen, zomaar, dat is niet mijn sterkste kant. Trouwen met iemand uit de koninklijke familie: ik moet het daarom toch maar niet doen. Pieter wel. Hij heeft zelfs zijn naam al mee. En hij studeerde een jaartje rechten, dus 'meester' ervoor: dat moet geen probleem zijn.

Ik bewonder dat vermogen om in de openbare ruimte contact te leggen. Juist omdat ik zelf niet zo ben, is het mooi om dat talent in werking te zien, en de interesse in mensen te voelen die daarbij hoort. 'Wat ben je toch een schat,' zei ik, toen we voor onze voordeur stonden. 'Ja he,' zei hij, zonder aarzelen, en zonder ironie. Toen moest ik vreselijk hard lachen, en hij ook. Het galmde door alle kamers van ons appartement, met hun glanzende tegelvloeren.

Vanmiddag, in een van de vele lege hallen van het museum, onder een gigantische, beschilderde koepel, stuitten we op geweldige leren banken, geplaatst aan weerszijden van een royale lap marmeren vloer. Je kon niet anders dan er half in liggen. Een man naast ons hing rustig te slapen, een vrouw aan de verre overkant had haar jas als een deken over zich heen gelegd, een stel zat onderuit en verstrengeld alsof dit paleis hun huis was, en er ergens op de witte marmervlakte voor hen een televisie stond. Ook ik voelde me op mijn gemak alsof ik hier woonde. Dat kwam niet alleen door die banken, hoe heerlijk ook. Het kwam doordat ze in een museum stonden.

Zoals wel vaker het geval is, hing dat vol met kunst. Toch waren er maar weinig mensen. Dat was omdat de kunst Catalaans was, en de Groten al hun eigen musea elders hebben. Prima: hoe obscuurder hoe beter, begin ik steeds vaker te denken. Bovendien: er zaten mooie dingen bij, kleine verrassingen ook, zoals een paar prachtige vrouwenportretten van Rusinol. Maar ik genoot vooral van het museum als wereld waarin niet wordt geleefd, zoals in de straten van de stad. Alles is er verstild aanwezig, gefilterd, teruggebracht tot zijn essentie. De kunstenaars deden een stap terug, en gaven weer wat zij zagen, in schilderijen en in foto's. Om iets te maken moet je niet meedoen. En kijk, daar ben ik nou best goed in.

donderdag 15 november 2007

Uitzending gewist


Vanmiddag heb ik voor het eerst in mijn leven ingelogd op 'Uitzending gemist'. Ik had behoefte aan Nederland. Het was zelfs nog erger: ik had er behoefte aan om Ella Vogelaar onderuit te zien gaan, bij Pauw en Witteman. Via een verwijzing op de nieuwsdesk bij DaPiet was mij gewag geworden dat ze haar daar flink te grazen hadden genomen. En het leek mij - ik zeg het maar zoals het is - lekker dat te zien. Wat ontzettend on-zen.

De door GeenStijl beloofde 'slachting' bleef echter achterwege. Wel hoorde ik veel wollig taalgebruik, uitgesproken op zo'n hinderlijke ferme-taal-toon. En Vogelaar is inderdaad geen charisma-godin, hoezeer ze ook een verdonkse oogtwinkeling probeerde. De verkramptheid werd nog erger toen Jort Kelder zei dat ze geen aansprekende figuur was, en dus kansloos tegen het populisme van rechts. Je zag dat ze wilde huilen. Of zijn bretels wilde uitrekken, over de borreltafel heen, en ze dan keihard laten terugspringen op zijn kippenborstje.

Kijk, dit is precies waarom ik thuis met een grote boog om dit soort on-zen heen zap: voor je het weet zit je zelf te zeiken over het gezeik dat je uit vrije wil hebt bekeken. Maar de grote stad heeft mij te pakken. Dat merkte ik ook tijdens mijn rondgang door de drukke straten. Want ik was ongenadig, vandaag. Iemand had mij oogkleppen moeten opdoen, als een paard op Prinsjesdag. Er waren te veel beelden.

Op de Passeig de Gracia had een bedelaar de moeite genomen om zijn misvormde lichaam te ontbloten. Ik wilde hem best iets geven, graag zelfs: een kleine schop. Ook een kind, voor mij, op een smal trottoir in de Calle de Larard, ergerde mij mateloos, met dat typisch kinderlijke gebrek aan doelgerichtheid, dat onbevangen maar wat lopen kijken, een stukje stokbrood in de hand, en gedachteloos happen. En opschieten ho maar. En dan Gaudi, in het Park Guell. Laat ik niet eens beginnen over Gaudi. (Kijk daarvoor maar even bij DaPiet.)

Het is dus goed dat ik vanavond rustig in ons appartement zit. Daar kan ik geen kwaad. DaPiet ligt in bad genoeglijk een sigaar te roken. Ik ga wat bladeren in mijn nieuwe boeken. Want in de charmante wijk Gracia (ja, dat dan weer wel) kwamen we vandaag ons eerste Engelstalige antiquariaat tegen. En daar vond ik een verloren favoriet: Brian Keenan's 'An evil cradling'. Hij vertelt hoe je met gratie kunt overleven in de erbarmelijkheid van eenzame opsluiting in Libanon. Ook kocht ik er nog twee werken over ontberingen op Antarctica. Want de stad, die valt niet altijd mee, maar vlak ook de stress van het verblijf op een onafzienbare ijsvlakte niet uit.

En terwijl ik herstel van de stadse uitputting, die agressie afscheidt, als een gif, zal ik af en toe denken aan Maruca, die hier verbleef met haar zieke baby, alleen. Hoe ontworteld moet zij zich gevoeld hebben, in Barcelona, en op al die andere vreemde plaatsen: Santiago, Buenos Aires, Madrid, Monte Carlo, Brussel, Den Haag. Toeristische vervreemding kan al zo ontregelend zijn. Hoe verdroeg zij haar verliezen, in steeds nieuwe steden?

dinsdag 13 november 2007

Het heelal als papiervernietiger


Ooit las ik dat Woody Allen, alweer een tijdje uit de mode, zichzelf ook voor een kort verblijf in de lift nog een mentale opdracht gaf. Een dialoogje bedenken voor een film. Boektitels opsommen. Zulke dingen. Nou zijn de gebouwen in New York vrij hoog. Maar toch. Hij deed dit, vertelde hij erbij, omdat hij niet het risico wilde lopen tussen - pakweg - etages vierentwintig en achtendertig besprongen te worden door existentiele wanhoop. Zoals bekend ligt die altijd op de loer. Ook in de liftschacht.

In de Carrer de Radas nummer 9 voert de lift niet verder dan tot de vijfde. Wel gaat hij erg langzaam. Toch sta ik rustig even te staan, als we terugkeren van een dagmars door Barcelona, of als ik een achtliterfles water heb gehaald bij de Alimentacion aan de overkant. Hoewel ook ik bekend ben met existentiele wanhoop, durf ik die korte ledigheid wel aan.

Maar voor langere tijdseenheden stel ik mijzelf wel degelijk opdrachten. Een roman schrijven bijvoorbeeld. Van mijn nieuwe project verwacht ik bijvoorbeeld heel wat liftschachteenheden plezier te hebben. Je zou kunnen zeggen dat dit zelfbevel nu al geslaagd is, want nog voor ik een letter heb geschreven bracht het mij in Berlijn, Madrid en Barcelona. Anders had ik die weken misschien gewoon thuis gezeten. Ook prima (zeg ik tegen Boeddha), maar dit is intensiever leven. Onthechting bewaar ik voor het moment dat alles mij is ontvallen, en ik wel zal moeten.

Maar schrijven met een hoger doel? Ik zie het niet. Vanochtend begon ik in 'Antarctic Navigation', een roman die prachtig belooft te worden. Ik ben Elizabeth Arthur, die ik helemaal niet kende, dankbaar dat ze hem heeft geschreven. Maar laten we realistisch blijven: voor haar roman tien anderen. Wat zeg ik: tienduizend. En voor die van mij evenzeer.

Boeken zijn er al meer dan genoeg. Dat kan dus geen reden zijn er nog maar eens een te schrijven. En de strijd om de aandacht wekt steeds meer mijn weerzin. Vanmiddag, bij de FNAC, zag ik dat Sophie Kinsella, die een hit scoorde met een romannetje over winkelen, haar kunstje blijft herhalen ('Shopaholic abroad', 'Shopaholic and baby', 'Shopaholic and sister' - ja echt - en nog een stuk of vijf verwante titels). Het is de Yvonne-Kroonenberg-tragiek. Die zal als tachtigjarige waarschijnlijk ook nog steeds olijk verhalen over haar dates, in weer zo'n guitig bundeltje. Want het verkoopt. En je wilt wel blijven shoppen. Moet Woody Allen trouwens niet eens een nieuwe bril?

Vanochtend zat ik aan onze werktafel, hier in Barcelona, en keek tussen de gietijzeren spijlen van het balkon naar de overkant van het pleintje, naar de huizen die daar staan, met ook weer hun balkonnetjes, afgerasterd met eveneens gietijzeren balustrades. En ik bedacht dat de geschiedenis van balkonspijlen in Barcelona mij best zou kunnen boeien, als ik me erin zou verdiepen. Want alles, maar dan ook alles, wordt interessant, als je je er maar in gooit.

Welke beschaving heeft het balkon uitgevonden? Wanneer was dat? Hoe heeft het idee zich toen verspreid? Wanneer ontstond de gietijzeren balustrade? Hoe wordt die gemaakt? Welke stijlen zijn er, en hoe hebben die zich in de loop der tijd ontwikkeld? Wat is de invloed op het sociale leven in een stad, als alle woningen, zoals hier, balkons hebben die contact mogelijk maken tussen het leven in de huizen en het leven beneden op straat - al is het maar via de planten, het wasgoed, het peinzend achter zijn balustrade staan van een man in een wit hemd?

Waarschijnlijk zou je er jaren op kunnen studeren. Je zou kunnen definieren, poneren, falsifieren, classificeren, fotograferen, tot je er letterlijk bij neerviel. Sterker nog: het is waarschijnlijk al uitgebreid gedaan (www.gietijzerenbalkonbalustrades.nl). En dat is waar het om gaat, of je nu probeert natuurkundige wetten te formuleren, na te gaan welke vrouw Neruda bezong in 'Twenty lovesongs and a song of despair', of postzegels categoriseert naar land en tijd: bezig zijn tot je erbij neervalt. Als ik naar anderen kijk is het juist die behoefte die mij ontroert, en niet het resultaat. Het heelal is een gigantische papiervernietiger. Alles gaat erin. Toch willen we dingen blijven maken.

Ik heb het schrijven uitgekozen als tijdverdrijf. Het ligt me om zinnen te maken, om uit te drukken hoe ik het leven ervaar, om daar een verhaalvorm voor te vinden. Dat anderen daar ook iets aan beleven, zolang we hier met zijn allen zijn: ik heb er natuurlijk niets op tegen. Misschien dat het anders meer doden van de tijd zou zijn. Maar het belangrijkste is dat schrijven me van de straat houdt. De straat die ik hier beneden kan zien liggen, tussen de gietijzeren spijlen door.

zondag 11 november 2007

Zelf Gaudi worden


Vandaag ging ik succesvol de euforie te lijf. Eerst zat ik tot drie uur op ons dakterras, onder een blauwe lucht. We dronken koffie, aten knapperig brood en voelden de zon. In een voetbalstadion verderop deed het team dat thuis speelde zo te horen goede zaken. Kookgeuren waaiden over. Er was geen koortsachtigheid. Er was sereen genot. Boeddha kon tevreden zijn. Maar dat was hij toch al.

Ondertussen las ik in het manuscript van David Schidlowsky. Zo'n beetje alles wat hij weet over Maruca Reyes is daarin te vinden. Hij mailde het me vlak voor ik vertrok. Zijn Spaans is voor mij redelijk te volgen, en de woorden die ik kende lichtten op als bakens. Vriendelijk lieten ze hun schijnsel vallen op wat er in hun buurt stond. Maar werd de afstand te groot, dan viel over de hele zin een schemering, en schemerige zinnen vormden al snel duistere passages. Dan zochten mijn ogen een bekend woord, en knipte het licht weer aan. Mujer. Consecuensias. La muerte de su hija.

Bij de tweede kop koffie pakte ik een ander boek: 'How to talk about books you haven't read', van Pierre Bayard. Het leek toepasselijke lectuur. Ook hij gaf een rustig genoegen. En hij stelde me gerust. Je hoeft niet alle belangrijke boeken te lezen. Dat is zelfs gevaarlijk: het kan je afhouden van schrijven - en dus van zelf een klassieker produceren! Intellectuele ontwikkeling betekent dat je je kunt orienteren, dat je weet wat de klassiekers van anderen zijn, en hoe die zich tot elkaar verhouden. Daar hoef je ze niet voor te lezen.

De rest van de middag liepen we prettig zonder plan door de ordelijke straten van de Eixample, en stuitten op een gebouw van Gaudi. 'Zestien vijftig?' riep ik verontwaardigd, toen we voor Casa Batllo stonden. Zoveel euro's was men namelijk voornemens te innen, aan de kassa, uit de portemonnee van een ieder die belangstelling had voor het interieur. In het geval van kinderen werd met de hand over het hart gestreken: zij mochten voor, nou vooruit, dertien vijftig naar binnen. Bijna besloot ik koffie te gaan drinken. Maar wist ik wel genoeg om dit gebouw niet te hoeven bezoeken? En wat zou ik missen? Die vraag was alleen te beantwoorden door toch een kaartje te kopen.

Was Gaudi in de jaren dertig ook al zo overschat? Ik ga er straks Robert Hughes eens over raadplegen. De gevel vond ik best leuk, maar het overspannen commentaar van de audiotour, binnen, daar kon geen fraaie welving en geinig gekleurd tegeltje tegenop. 'The most original fireplace in the world' kirde de Engelse stem. En om dat nog te overtreffen: 'Gaudi is the most universal genius in the world'. Ja, denk daar maar eens over na. Het is zoiets als 'wereldberoemd in Nederland'. Alleen dan zonder de ironie.

Weg dus met dat gehype in mijn oor. Maar malle geluiden bleven. Om het maritieme thema ook toegankelijk te maken voor morons, werd in de ruimtes boven New Age-oceaanmuziek gedraaid. In het gastenboek hadden mensen plichtsgetrouw genoteerd hoe fantastico ze het allemaal vonden. Een bijdrage repte zelfs van een orgasmo, al begreep ik van de zin verder niet veel. Seks met het licht uit.

Gelukkig noteerde DaPiet (zie vooral zijn blog) kort en krachtig zijn indruk: BAGGER! Niemand hier die weet wat dat betekent. Spanjaarden zullen de uitroep duiden als een buitenlands equivalent van 'fantastico' of 'orgasmo'. Overigens vond DaPiet de casa heel wat leuker dan ik. In het cafe maakte hij daarna met de wikkel van zijn chocolademuffin een maquette voor een Gaudiaans gebouw. Piece of cake.

zaterdag 10 november 2007

Boeddha-koorts


Op een avond als deze lijkt alles mogelijk. Net aangekomen in een nieuwe stad, die mij al vanuit de lucht beviel. Een geweldig appartement betrokken, met overal tegelvloeren in motieven die ik bij gebrek aan kennis Moorse art deco zal noemen.

Ook verder is het smaak troef, op de vierde verdieping in de Carrer de Radas nummer 9. (Of 'Ocho y uno', zoals wij tegen de taxichauffeur zeiden, toen we even niet op het Spaanse woord voor 'negen' konden komen. Bereidwillig stopte hij voor nummer 81.) En dan heeft het dakterras ook nog de hele dag novemberzon, en is die - gekker moet het toch niet worden - warm genoeg om in te zitten. Op de Boqueria, de overdekte markt aan de Ramblas, verrukten de uitstallingen van fruit, vis en chocola - en ja, zelfs die van vlees. Dat gaat ver.

Niets is bezoedeld, in Barcelona. Dat komt niet door de stad, dat komt doordat ik net ben aangekomen. Niemand heeft mij hier ooit afgezet, gebruuskeerd of zelfs maar geergerd. Ik heb nog geen weet van vieze koffie, matige kunst en de vermoeidheid die rond dag vijf toe zal slaan.

Ik weet alleen dat de stad vol staat met gebouwen, cafe's en musea die ik na deze week nooit meer voor het eerst zal zien. En ik wil ze voor het eerst gaan zien. Wat zeg ik: ik wil hier wonen. Maar alleen als het altijd de eerste dag kan zijn.

In die stemming dacht ik ook aan mijn roman over Maruca Reyes. En terwijl ik door de wijk Raval liep en mijn ogen heen en weer schoten om alles wat daar te zien was voor het eerst te zien, kreeg ik een idee. Wat nou als ik de steden waar zij met Neruda woonde zou beschrijven zoals zij nu zijn, en niet, wat voor de hand ligt, zoals zij waren in de jaren dertig?

Even was ik door dat idee gegrepen. Ontregeling, vermenging. Ja! Toen kwam de twijfel. Van nature wantrouw ik plannen die in euforie ontstaan. Altijd. Als ik tijdens het schrijven voel dat ik op zou willen staan om te dansen van plezier, sta ik inderdaad op - om de blijdschap weg te laten vloeien. Ik ga pas weer zitten als ik kalm ben, mijzelf heb teruggebracht naar een licht gedeprimeerde staat. Een geest die fladdert van opwinding: daar moet ik niets van hebben. Niet als schrijver, in ieder geval.

Als mens wil ik op zijn tijd graag dansen van plezier, zoals nu, al is de koortsachtigheid die dat met zich meebrengt ook dan niet gemakkelijk te verdragen. Want waar moet je beginnen, als er zoveel is om voor de eerste keer te zien? Hoe ga je om met het onvermijdelijke verlies, als die eerste keer voorgoed voorbij is? En wat doe je als de pure vreugde gaandeweg wordt aangelengd met het tegenvallende, het teleurstellende, het onvermijdelijk afbreuk doende?

De Boeddha, die momenteel zo hot is dat zijn onopgeleukte gedachtegoed nu ook al in de boekhandel op Schiphol ligt, zou het wel weten. Onthechten, mijn kind!

Mijn antwoord is vooralsnog anders. Als Barcelona straks een gewone stad is geworden, een waar ik heerlijke dagen had, maar ook een waar de motoren opstarten met het geluid van een mortieraanval, waar het kraanwater muf smaakt, waar de mensen soms wel erg hard praten, dan ga ik hier weg en begin opnieuw, in een andere stad. Reizen als reincarnatie.

woensdag 7 november 2007

Het geduld van de roman


Maar goed, dan heb je je gordijnen op lengte, je A4-tje met taken laat de nodige doorhalingen zien, en het geplande bezoek aan de ABP-site kan best nog even wachten. (In een recent overzicht stond wat ik vanaf mijn 65e jaarlijks krijg uitgekeerd als ik nu ontslag neem. Over twee weken is daar misschien drie cent bijgekomen.) Dan komt toch weer die vraag op: wanneer kan ik nou gaan schrijven?

Des te prangender is die nu ik heb besloten niet al half december naar Chili te gaan, maar pas volgend jaar zomer. De vluchten naar Santiago bleken verdubbeld in prijs sinds ik de laatste keer op internet keek. Ik ben net terug uit Madrid, en volgende week loop ik alweer rond in Barcelona.

Op zich is het een goede beslissing om meer tijd te nemen. Zo kan ik nog wat oefenen met Spaans. Pieter en ik beluisterden laatst via internet het dolkomische 'Coffee Break Spanish', waarin Schotse radiomakers hun luisteraars in een verloren moment Spaans proberen bij te brengen. Het Schots was nog het moeilijkst om te volgen, en de neiging om dagen als een Highlander te blijven praten sterk. Dat schoot dus niet op.

En de redenen zijn niet alleen praktisch. Chili in de winter: dat lijkt me interessant. Je voelt je toch minder toerist als je ergens aankomt met je dikke donzen jas, en het gewoon regent, net als hier. Dus wacht ik tot volgend jaar. Maar het betekent wel dat ik pas in het najaar van 2008 over Maruca kan gaan schrijven. Want ik moet plaatsen kennen om ze in woorden op te kunnen roepen.

Wat doe ik in de tussentijd - behalve leven? Vanmiddag lag ik in een zwembad naar de lucht te kijken. Mijn hoofd werd prettig koud gehouden door het najaar, de rest van mij bleef behaaglijk op temperatuur dankzij een noest werkend verwarmingselement. Donkere wolken zwiepten als herfstbladeren door de lucht, een vliegtuig trok een condensstreep die mij aan een ritssluiting deed denken. Het uitspansel leek open en dicht te kunnen, als een jas. Toen schoven er weer wolken voor. Dassen en sjaals werden omgeslagen.

En ik vroeg mij af of ik in de tussentijd iets anders kan gaan schrijven, en wat dat dan zou kunnen zijn. Want ik mis het werken aan een roman. Ik mis het maken van zinnen die een tijdje mogen blijven. Ik mis de echo van mijn leven die daarin klinkt. En ik mis de roman als plaats waar altijd op mij wordt gewacht. Zonder mij staat alles er stil. Iedereen is er bevroren in zijn beweging. Alleen in een roman betekent mijn afwezigheid letterlijk het einde. Verdwijn uit de echte wereld, val dood, desnoods, en alles gaat door.

zondag 4 november 2007

Het genot van dubbelzijdig klevend band


En zo kon het gebeuren dat ik vandaag maar liefst drie taken uit de categorie 'huis' tot uitvoering bracht. De klassen 'zakelijk' en 'bellen/mailen' liet ik voor wat ze waren. Het is tenslotte weekend. Dus ruimde ik de halkast op. Ook zoomde ik eindelijk de gordijnen in de huiskamer, die al een tijd te lang hingen te zijn, eens om.

In het begin werd ik nog besprongen door opstandige gedachten. Waarom sta ik dubbelzijdig klevend band in gordijnzomen te strijken, terwijl ik ook een goed boek zou kunnen lezen - of schrijven? Lezen en schrijven ervaar ik altijd als zinvol. Strijken doe ik daarentegen zo weinig dat ik speciaal voor mijn gordijnen een stoombout moest gaan kopen.

Maar na de vertrouwde eerste wanhoop (dit gaat helemaal fout) en het nogmaals lezen van de gebruiksaanwijzing (o, wacht, je moet persen met een natte lap), merkte ik dat het beter ging als ik gewoon deed wat er op de verpakking stond (dus ze kunnen tegenwoordig best lijm maken die houdt, en ik ben zelf de eikel), en ontwikkelde ik zelfs een gordijnomzoomroutine. Toen anderhalf uur later de gordijnen mooi afhingen, in plaats van op de vloer te dweilen, voelde ik mij net zo tevreden als na zestig bladzijden Martin Amis of anderhalf kantje Pauline Slot.

Dat gaf al te denken. Het werd nog verontrustender toen ik dekbedden en slaapzakken ging opbergen in van die coole vacuumzakken, die ik laatst in een opwelling bij Ikea kocht. (De Zweedse economie draait op dat soort impulsen, want je komt naar Ikea voor een opzetstuk voor je Billy boekenkast en gaat er weg met ook nog een handige beslagkom, een nieuw hoofdkussen en eindelijk eens handdoeken die passen bij de badkamertegels - en daar dan meteen maar zes van - en als we nu toch bezig zijn: ton-sur-ton-theedoeken zijn ook leuk). Wat was er dan zo ontregelend? Ach, het kwam allemaal door het vacuumzuigen.

Je stopt de opgebolde, opgeflufte dekbedden in een enorme plastic zak. Tot zover is het nog vertrouwd: zo'n zelfde zak probeer ik immers altijd in een te kleine kast te proppen. Dan duw je over de hele breedte de sluiting dicht; een secuur werkje, waarvan je je op dat moment nog afvraagt of het wel de moeite waard is. Maar die twijfel is snel verdwenen als je de stofzuiger op de speciale opening zet. Het wonder voltrekt zich: alle lucht wordt eruit gezogen, dekbedden worden teruggebracht tot hun essentie. Je eindigt met een bobbelig, plat pakket, dat zich met gemak achter in een kast laat schuiven - terwijl ik vanochtend nog overwoog om een verdieping op mijn huis te laten zetten.

Het was op dat moment dat ik mij begon af te vragen of lezen en schrijven wel zoveel zinvoller zijn dan de taken die vallen onder 'huis'. Let's face it: je kunt er net zozeer door in een flow geraken, je bent zeker zo tevreden als het af is, en er zijn zelfs vervullende esthetische ervaringen mee op te doen. Zoals kijken naar gordijnen die opeens geraffineerd net boven de vloer blijven hangen, met ongeknakte plooien, en bevoelen van het gebeeldhouwde, glanzende vacuumpakket met beddegoed. Opeens wist ik niet meer waarom een mens nog zou lezen en schrijven.

In 'What good are the arts?' becommentarieert John Carey in zijn nawoord de felle reacties op zijn boek. Maar, zegt hij, er waren ook mensen die zijn relativerende visie op kunst goed begrepen. Uiteindelijk is niets voor de eeuwigheid, wat kunstenaars zichzelf ook wijsmaken. Een geschrobde gootsteen en 'Ulysses': ze zijn evenzeer gedoemd verzwolgen te worden door onze zon, als die een supernova wordt.

Sommige mensen bleken zich na het lezen van Carey's boek zelfs bevrijd voelden van de last om Tracey Emin's onopgemaakte bed te moeten bekijken en - nog erger - waarderen. 'I especially remember one lady who cornered me at the Hay-on-Wye Festival. She quite liked art, she said, but what she really liked was gardening, and she thought it - here she looked round nervously and lowered her voice - 'more philosophical, well, than art''. En de vrouw citeert twee regels Wordsworth: 'To me the meanest flower that blows can give/ thoughts that do often lie too deeps for tears.'

Vandaag leken taken uit de categorieen 'huis' en 'kunst' evenveel voldoening te kunnen geven. Misschien is een aandachtig proces belangrijker dan tot welke categorie de taak behoort, dacht ik. Misschien maakt het niet uit wat je doet, zolang het orde schept, in je hoofd, of om je heen. Het is alleen wel verdacht dat ik dit nu weer zit op te schrijven. En ook de vrouw die meer van tuinieren hield dan van kunst, gebruikte dichtregels van Wordsworth om uit te drukken waarom dat zo was. Alles heeft twee kanten. Net als dubbelzijdig klevend band.

woensdag 31 oktober 2007

Schrappen is niet schrijven


'Namiddag: beeldhouwer, 3 bruggen; avond: een paar staathuishoudkundige werken.' Zo stelde Lodewijk van Deijssel zich zijn leven voor in de jaren 1892 tot 1896. In 1884 ging hij er namelijk eens goed voor zitten, en maakte een levensplan. Hij was zijn tijd ver vooruit. Is formuleren van een intentie niet de basis voor succes, volgens de hedendaagse succesvol-leven-goeroe's?

Tussen 1888 en 1892 zou Van Deijssel 30 toneelstukken, 300 sonnetten en 80 novellen schrijven - althans in den avond. In den namiddag wilde hij zich waarmaken als schilder, ingenieur en architect. Voor 1902 zou hij het geschopt moeten hebben tot minister en president van de republiek der Nederlanden. (Wist hij wel dat Nederland een monarchie was, of vergat hij te noteren dat hij ook het staatsbestel even moest veranderen, bijvoorbeeld in den ochtend?) Uiteraard moest dit gepaard gaan met huizenbouw en effectenzaken. Om voeling met de samenleving te houden.

Plannen maken: dat kon Van Deijssel als de beste. Maar daar bleef het niet bij. Om zijn ambities waar te maken stelde hij voor elke dag een programma samen. Alleen lukte het niet erg dat uit te voeren. Vandaar dat hij plannen ging maken om zichzelf tot uitvoering te dwingen. En die evalueerde hij dan weer.

Zo, bijvoorbeeld: 'Heeft maatregel 2 de uitkomst opgeleverd, dien gij te gemoet meendet te mogen zien, heeft m.a.w. maatregel 2 goed gewerkt? Antwoord: Het doel van maatregel 2 is, dat mij in den flauwen en laffen geestes-staat der halve wakkerheid het affiche plotseling in het oog zal vallen en ik door het lezen van de daarop gestelde aanmaningen tot opstaan mij heftig zal herinneren, dat het mijn absolute wil is op te staan op dit uur, om daardoor de opstaanshandeling te vergemakkelijken. Nu is de waarheid dat het affiche mij dezen morgen in het geheel niet heeft aangedaan. Niet alleen heb ik niet gelezen wat er op stond, maar ik heb niets van het heel affiche bespeurd en er pas aan gedacht, toen ik al op was en het afgenomen moest worden.'

Kijk, dat schiet natuurlijk niet op. Als Van Deijssel de tijd die hij besteedde aan het preluderen op en evalueren van zijn plannen had besteed aan, zeg, zijn plannen, dan was hij in 1888 al keizer van Nederland geweest, met wellicht Belgie en Frankrijk er nog bij. Een bondiger stijl had hem ook al kunnen redden.

Ik moest vandaag aan hem denken omdat ik een lange lijst heb gemaakt, met klusjes. Een heel A4-tje vol. Sommige dingen zullen snel klaar zijn (offerte maken), andere duren wat langer (schuur leegruimen en met de auto naar de gemeentewerf), sommige zijn urgent (IKAP-verlof aanvragen), andere wat minder (gordijnen inkorten). Het ambitieniveau ligt ook duidelijk anders dan bij Van Deijssel. Geen staathuishoudkundige werken, slechts huishoudkundige. Maar ze moeten allemaal gedaan worden.

Een paar taken heb ik al door kunnen strepen. Een werkje schreef ik zelfs op nadat ik het al had voltooid, gewoon om mezelf het plezier van het doorstrepen te gunnen. Schrijven is schrappen, zeggen mensen die er niets van begrijpen. Schrijven is niet schrappen, schrijven is schrijven. Maar daarvoor moet je vaak andere dingen schrappen. Klusjes van een lijst. Activiteiten die maken dat je te weinig tijd hebt om te schrijven. Van die laatste moet ik misschien eens een lijst gaan maken. En dan schrappen. En daarna schrijven.

maandag 29 oktober 2007

Checklist voor de kinderloze schrijver


Weten hoe het is om een kind te krijgen. Nee. Weten hoe het is om met een man getrouwd te zijn die affaires heeft. Nee. Weten hoe het is om een kind te verliezen. Nee. Weten hoe het is om geen familie meer te hebben. Nee. Weten hoe het is om het land waar je in bent opgegroeid voorgoed te verliezen. Nee. Weten hoe het is om in armoede te sterven. Nee. Weten hoe het is om te sterven. Nee.

Je zou zeggen, afgaand op deze checklist, dat een roman schrijven over Maruca gedoemd is te mislukken. Want de vormende ervaringen in haar leven deel ik niet, althans niet voor zover ze gebonden zijn aan een tijd, een plaats, een persoon. Maar ik ken wel verlies, valse hoop, verlatenheid. Omstandigheden verschillen eindeloos, basale gevoelens zijn er gelukkig maar in een paar soorten. Dat wordt ook weer bevestigd nu ik bezig ben met leven nummer drie uit het boek van Paul Preston, over vier vrouwen tijdens de Spaanse burgeroorlog. Maar ik heb het al veel vaker gezien. Breng gevoelens terug tot hun essentie, en we hebben er allemaal ervaring mee.

Alleen het krijgen van een kind: kun je daarover schrijven als je dat zelf niet hebt meegemaakt? Ik bedoel niet het grootbrengen, maar letterlijk het krijgen: het moment dat een kind ter wereld komt. In 'De steniging' van Frenk van der Linden, de roman die inmiddels genomineerd is voor de Academica Debutantenprijs, komt een scene voor met een bevalling. Ik weet dat ik die las en dacht: kan dat, een man die een bevalling beschrijft, van binnenuit? Niet dat er veel op de scene valt aan te merken, tenminste voor zover ik dat na kan gaan, als onbevallen vrouw. Maar toch. Ik bleef me ervan bewust dat ik een scene las die door een man was geschreven. Of was het Van der Linden die aanwezig bleef, en niet zozeer zijn manzijn?

Het is sowieso opvallend hoe weinig bevallingen er beschreven worden in de literatuur. Of heb ik al die prachtige scenes toevallig gemist? Dan hoor ik graag waar ik die kan vinden. De enige die mij zo voor de geest staat is de bevalling in de serie over Martha Quest, van Doris Lessing. Ik weet dat ik destijds al dacht: he, waarom lees ik nu pas voor het eerst over een vrouw die een kind ligt te krijgen? Terwijl dat toch een van de meest intense ervaringen is die een mens kan hebben.

Een kind in je armen dragen, angst voelen om een kind dat ziek is, de radeloosheid als het kind je ontvalt: die gevoelens kan ik in hun heftigheid oproepen door te versterken wat ik op allerlei momenten heb gevoeld, aan een kraambed, aan een ziekbed, aan een sterfbed. Maar een bevalling, dat ken ik echt alleen van horen zeggen.

En horen zeggen: is dat wel genoeg, voor een roman? Want hoe laatdunkend er soms ook wordt gesproken over 'autobiografisch schrijven', uiteindelijk is elke vorm van schrijven juist dat. Zo opgesloten zitten we in wie we zijn, dat we alleen kunnen schrijven over wat we zelf hebben meegemaakt. Je in een ander verplaatsen is angst voelen bij de verlating door een man die niet de jouwe is, en pijn bij het verlies van een kind dat je nooit hebt gekregen.

zondag 28 oktober 2007

Een burgeroorlog van de ziel


'On arrival in the capital, she was told that a young man, James Cassell, who had written to her in France and proposed to her, had committed suicide, leaving a note which read simply 'Goodbye, Pip''. Dit is zomaar een zin uit het boek dat ik gisteren van Pieter kreeg: Doves of War, van Paul Preston, over het leven van vier vrouwen tijdens de Spaanse burgeroorlog. Ik las er vandaag in tijdens de treinreis naar het Escorial: het enorme klooster dat Philips de Tweede liet bouwen op een prachtige plek buiten Madrid. In de verte kun je nog net de hoofdstad zien, aan de horizon van de langzaam aflopende hoogvlakte. Als rugdekking zijn er heuvels.

Pip - Priscilla Scott-Ellis - was een jonge Britse aristocrate die als verpleegster naar het front ging om dichterbij haar grote liefde te zijn, de homoseksuele Spaanse prins Ataulfo. Terwijl zij een leven van debutantenbals en balspelen inruilde voor de gruwelen van het veldhospitaal, voltrok zich in Londen het drama van James Cassell, waar we in een zin mee klaar zijn. Die bondigheid is op zich vergeeflijk. Op het moment dat hij die ene zin neerschrijft, heeft Preston nog drieeneenhalf vrouwenleven te gaan; levens waarin bovendien het nodige passeert.

Toch bleef ik even steken bij die zin over Cassell. Wie was deze man? Waarom raakte hij zo gefixeerd op Pip? Onmogelijke liefdes leiden immers alleen tot suicide als de onbereikbare geliefde symbool staat voor veel meer dan een verdomd leuke partner met wie het, jammer jammer, niets kan worden. Hoe hoorde Pip over zijn dood? Wat betekende die voor haar? Voelde ze schuld, ergernis, woede, weemoed? En, nu we toch bezig zijn: waarom bleef Pip eigenlijk zo hangen aan die fat van een Ataulfo? Wat maakte dat zij maar bleef hopen en verlangen, jarenlang? Waarom doen mensen dat toch, terwijl ze er zo ongelukkig van worden, en het zo onnodig lijkt? Een burgeroorlog van de ziel.

Gisteren schreef ik over feit en fictie alsof die twee grootheden strijd voeren met elkaar; de stille strijd van genen die door willen naar de volgende ronde. Ook Paul Preston maakt het onderscheid: hij merkt op dat de levens die hij beschrijft zich goed zouden lenen voor een roman. Toen ik voor het eerst contact opnam met feitenman David Schidlowsky zei hij iets soortgelijks over Maruca: dat hij altijd al had gedacht dat iemand een roman over haar zou kunnen schrijven. Ik ben degene die dat nu gaat doen. En daarin zal het moeten gaan over de hardnekkigheid van valse hoop. Want ook Maruca kon niet loskomen van die ene man.

vrijdag 26 oktober 2007

De fictiefactor


Er is iets vreemds met mij. Althans: ik ben anders dan mijn reisgenoot - dat is een neutralere manier om het te beschrijven. Ben ik in Madrid, dan wil ik, anders dan Pieter, niet lezen over die stad. Ik kwam hier met een biografie van Garcia Lorca onder mijn arm, maar die ligt al vijf dagen onaangeroerd op tafel - als leuk rood kleuraccent, dat wel. In het vliegtuig voelde ik de weerstand groeien, tegen dat boek, waar ik toch met plezier in was begonnen. Ik pakte 'Among the Bohemians' van Virginia Nicholson, over de Britse avantgarde voor de Tweede Wereldoorlog, en meteen na aankomst ging ik verder in 'Exit Ghost' van Philip Roth.

Met dat boek liep ik vandaag ook door Toledo. Als je geen leren tassen of marsepein wilt kopen kun je daar af en toe best op een pleintje in de zon gaan zitten lezen. Dat deed ik dan ook, en ik verplaatste mij op die manier een paar keer naar New York tijdens de laatste presidentsverkiezingen. Het beviel me om die twee werelden met elkaar te mengen. Vanavond pakte ik voor het eerst het boek met verhalen over Madrid dat Pieter heeft meegenomen, en las er stukken in. Maar dat kon alleen omdat ik vandaag in Toledo ben geweest. Straks begin ik in het epos van Robert Hughes over Barcelona. Daar ben ik dus ook niet.

Wat is dat toch, die behoefte om te mengen? Ik liep er vandaag, in de kloostergangen van Toledo, over na te denken. Ik vind dat je er vol in gooien, zoals DaPiet dat doet, juist zo charmant. Ben ik bang mijzelf te verliezen? Heb ik een koeler temperament, wantrouw ik de euforie? Zoek ik naar het vertrouwde angelsaksische in een omgeving waarvan ik de cultuur niet helemaal begrijp? Ben ik een oppervlakkig type dat zich nergens lang in wil verdiepen? Het kan allemaal waar zijn. Toch is er ook iets wat te maken heeft met het schrijven. Noem het de fictiefactor.

Veel weten is je onherroepelijk verbinden aan de feiten, want als je ze eenmaal kent, dan moet je hen loyaliteit betuigen als je gaat schrijven. En dat wil ik niet. Ik span mij in om Madrid vooral een ervaring te laten zijn. Gisteren waren we in de wijk Arguelles, waar Neruda en Maruca hebben gewoond. De plaats is er nog wel (natuurlijk: lokaties met coordinaten blijven), het huis niet meer - dat werd in de Burgeroorlog gebombardeerd.

De woning op de vijfde verdieping is alleen nog een herinnering, die levend wordt gehouden door de naam die Neruda eraan gaf: Casa de las Flores. Neruda en Maruca hadden namelijk bakken met geraniums in de ramen staan. Het winkeltje met hoeden en petten en damescorsetten om de hoek heet nu, meer dan zeventig jaar later, 'Las Flores'. En terwijl ik wat ongericht stond rond te kijken (zeg maar: een ervaring stond op te doen) stopte er een busje met in grote letters op de zijkant 'Casa de las Flores'. Het hoorde bij het dagactiviteitencentrum met diezelfde naam.

Meer had ik niet nodig. Ik nam wat foto's, maar belde niet aan bij de bewoners op de vijfde verdieping van het nieuwe pand, om te kijken welk uitzicht ze vandaaruit hebben. Ook dring ik niet in andere gebouwen binnen. Luiheid, verlegenheid, een gebrekkige beheersing van de gebarentaal: dat speelt vast een rol. Maar ik wil ook niet te veel inmenging van de werkelijkheid, zelfs nu ik die als uitgangspunt neem voor het schrijven.

Natuurlijk: de feiten die er zijn geven houvast. Plechtig beloof ik hen mijn trouw. Maar er moet genoeg ruimte overblijven voor de verbeelding. Straks, als ik ga schrijven, zullen mijn DNA en dat van Maruca zich met elkaar vermengen. Welke eigenschappen komen van haar, welke van mij? Dat zal pas blijken als ik bezig ben. Wel is duidelijk dat we beiden een aandeel zullen hebben. Feiten en fictie zullen samensmelten tot een nieuwe combinatie ontstaat - een die even uniek is als een pasgeboren kind. Door mij niet te verliezen in het Madrileense verleden bewaak ik mijn erfdeel.

dinsdag 23 oktober 2007

Paso el tiempo


Bekennen dat je hebt geleefd, in de titel van je memoires: dat belooft wat. Maar de bekentenissen van Neruda lijken zich te beperken tot zijn publieke leven. Wie bladert in de Spaanse editie met alleen wat rudimentair Latijn en een dertig jaar oude acht voor Frans, ziet dat de namen van de vrouwen in zijn leven vrijwel ontbreken. 'Paso el tiempo' staat er op pagina 144. We spreken 1936. Er ging tijd voorbij. Er gebeurde van alles. We hebben het er niet meer over. Nou is Neruda ons natuurlijk geen verantwoording schuldig. Maar kies dan ook niet zo'n titel.

Maruca wordt niet genoemd. Malva Marina komt in de index ook niet voor. Mao Tse Tung wel. Drie keer. Malva Marina en Maruca staan alleen in het biografische overzicht achterin. Dat Malva Marina in 1943 stierf blijft daar echter onvermeld. En Maruca's naam is verminkt: verkeerd overgenomen door Spaanse auteurs die het Nederlands niet begrijpen, en die ook nog dyslectisch waren, of dronken. Maria Antonieta Agenaar Vogelzanz: dat hebben ze ervan gemaakt.

Maruca ontmoeten via Neruda is dus onmogelijk. Ook de Neruda-vorsers maken het niet gemakkelijk een beeld van haar te krijgen. Was ze maar geschilderd door Velazquez, dacht ik vanmiddag, toen ik in het Prado was. Binnenkomen in het museum was niet gemakkelijk, want Madrid heeft de efficientie als concept nog niet omarmd. Maar toen ik eenmaal de koningen, troonopvolgsters, dwerghofdames en hofnarren in de ogen had gekeken die Velazquez schilderde, was ik het wachten en de Madrileense kortafheid vergeten. (Het woord 'no' wordt hier veelvuldig en zonder verontschuldiging uitgesproken.)

Velazquez was de hofschilder die het aandurfde om zijn weldoener, de onooglijke Philips de Vierde, en diens familie en hofentourage vast te leggen als mensen die opgesloten zijn in hun rol. Of misschien kon hij niet anders, waren zijn schilderhand en scherpe blik te direct met elkaar verbonden om obligate beeltenissen af te leveren. Prachtig zijn zelfs de stijfste staatsieportretten, waarvoor vrouwen op paarden zijn gehesen, in gewaden waar zij beiden bijna in verdwijnen. Velazquez heeft juist die ene seconde vastgelegd waarin zij niet langer konden verbergen hoe zij zich voelden.

Prachtig is ook het schilderij van een oude non, met een lepe uitdrukking in de ogen. Ze heeft haar houten kruis vast alsof het een wapen is waarmee ze je met graagte af zou rossen. Je hoeft er niet eens een ketter voor te zijn. Een portret van Velazquez had mij meer kunnen vertellen over Maruca dan alle woorden van Neruda en zijn biografen bij elkaar.

maandag 22 oktober 2007

Beige is weer helemaal terug!


Aan het eind van de middag zat ik op de Plaza Mayor in Madrid, met voor mijn boffende snufferd een kopje koffie met melk (want cappuccino, dat vinden echte Spanjaarden opgeklopte Italiaanse onzin). De zon scheen, het was vierentwintig graden, en Pieter en ik hadden er plezier in om ons te verbazen, onder meer over het vele beige dat hier nog wordt gedragen - niet taupe, maar beige - vooral door oudere vrouwen. De 'forever forty', het vrouwentype dat in het noorden van Europa al overal rondloopt, ontbreekt hier vooralsnog. Wel veel 'too soon seventy': vrouwen van vijftig die de ongelijke strijd met hun jongere concurrentes nadrukkelijk hebben opgegeven. De kleur van de vlag waarmee zij zich overgeven is niet wit, maar beige.

Terwijl ik daar zo zat, kijkend naar die vrouwen, begon in mijn verbeelding ook Maruca Reyes hier rond te lopen. En ik weet nu al dat dit bezoek aan de stad waar zij met Neruda woonde nuttig zal zijn. Hoe precies: dat zal blijken als ik ga schrijven. Ik maak geen aantekeningen, ik neem alleen indrukken op, en later zal ik die gebruiken om Maruca's Madrileense leven te voorzien van de geluiden, beelden en geuren van deze stad. Zo heb ik het altijd gedaan, als ik eerst reisde en dan schreef. Ik kan vertrouwen op mijn herinneringen. En als ze liegen is het ook goed.

Natuurlijk liepen we later nog even een boekhandel binnen. De straten bevatten hier een vreemde mengeling van winkels, waardoor je als buitenstaander niet meteen weet of je in een hip-sjieke of een ouderwets-louche buurt bent: een delicatessenzaak met prachtige varkensdijen in de etalage naast een sekshop, een steunkousenwinkel naast een outlet store, een boekhandel waar ze klassieke muziek draaien naast een kebabzaak. In de boekhandel de gebruikelijke internationale parade: Coetzee, Mark Haddon, Philip Roth, Amos Oz - in het Spaans. Cees Nooteboom was ook aanwezig. Dat viel te verwachten. Maar Marga Minco? Het zijn deze kleine verbazingen waar ik voor ben gekomen. Ze zullen mij helpen, op manieren die ik nu alleen nog kan vermoeden.

Toen Maruca naar Nederland ging, met haar dochter, en zonder Neruda, heeft zij zich de rest van haar leven in beige gehuld. Misschien niet letterlijk, maar wel figuurlijk. Een paar jaar bracht zij door in het kleurrijke Bohemia dat Neruda bewoonde, waar hij ook ging. Zij was er een immigrant, een verdwaalde, iemand die daar eigenlijk niets te zoeken had, die nietsvermoedend met een consul was getrouwd. Dat was toch een degelijke partij? Toen ze hardhandig over de grens werd gezet, voorgoed, hulde ze zich in de kleur van het verlies. Niet zwart, die trotse dracht van weduwen. Maar beige.

maandag 15 oktober 2007

De lendenen van Lubbers


Ik word steeds onverdraagzamer. Niet in alles - op veel terreinen ben ik behoorlijk mild, met een aanleg voor aanvaarding. Maar op een punt win ik aan onbuigzaamheid: ik wil mijn tijd niet verdoen met dingen die mij onberoerd raken, of die, nog erger, mij wel beroeren, maar dan als de lendenen van Ruud Lubbers in een VN-gebouw.

Alleen weet je niet altijd tot welke categorie iets zal behoren. Zo kreeg ik vandaag het verzoek om zitting te nemen in een discussiepanel, over debutanten en kritiek. Ik ben allang geen debutant meer, ik lees geen kritieken, ik schrijf ze niet, en als ik er af en toe toch een onder ogen krijg (zoals gisteravond de galbakkerij van Arie Storm over 'De steniging' van literair debutant Frenk - denk het accent erbij- van der Linden), dan word ik bevestigd in mijn besluit. Waarom zijn recensenten toch vaak zo woedend?

Misschien begrijp ik het wel een beetje, vanuit de hoedanigheid waarin ik de uitnodiging kreeg: als jurylid. De debuten bleven maar komen, de afgelopen maanden. En ze konden me lang niet allemaal boeien, terwijl ik de in Londen gescoorde biografie van Garcia Lorca en de autobiografie van Thomas Bernard moest laten liggen. Dan moet je oppassen om niet chagrijnig te worden.

Kwalificeert dit mij nu om deel te nemen aan het debat, of juist niet? En, nog veel belangrijker, zal het een leuke avond zijn, is het goed af en toe vanachter mijn bureau vandaan te komen, me door Bram, mijn Tomtom-man, naar een bestemming te laten voeren, mij te mengen in het hoofdstedelijke circuit voor een beetje ego- en zinnenstrelerij, te praten, te lachen, te debatteren? Of is het zo'n actviteit waar ik in een onbezonnen ogenblik ja op zeg, maar waar ik meer en meer tegenop ga zien naarmate de datum nadert, en zit ik daar straks met spijt, en met verlangen naar mijn stille kamer, en de boeken die daar staan, en kost het me na afloop, als ik allang terug ben in die kamer, een dag om de stilte in mijzelf weer te hervinden?

Jenny Diski heeft over dit dilemma een heel boek volgeschreven: 'On Trying To Keep Still'. Voor een aantal maanden nam ze haar intrek in een cottage, om alleen te zijn, om te schrijven. Maar de cottage stond op het erf van een boerderij, en de boerin kwam af en toe kijken of Diski nog wel leefde. Dat werd haar niet in dank afgenomen, en Diski beschrijft in detail hoe ze zich verplicht voelde tot enig sociaal verkeer. Ook reed er af en toe een tractor langs.

Met belangstelling las ik het geneuzel, omdat ik ook altijd beide wil: gezelschap en leven om mij heen, en stil zitten, met een boek dat ik lees of een boek dat ik schrijf. Alleen vond ik Diski niet helemaal eerlijk. Want ze klaagde wel veel over de onmogelijkheid van werkelijke rust, maar onderzocht onvoldoende haar motief om een huisje te huren op een erf, en niet, wat toch ook prima had gekund, een huis dat ergens op zichzelf stond, in een verlaten landschap. En daarmee kreeg haar innerlijke strijd de verschijningsvorm van strijd met een ander.

zaterdag 13 oktober 2007

O, is die dan dood?


Als lid van de nominatiejury van de Academica Debutantenprijs moest ik de afgelopen zestien maanden een stuk of zeventig debuten lezen (van in totaal 107 inzendingen). Dat is niet goed voor de gezondheid, zeker als je het gevoel hebt dat je tijd steeds kostbaarder wordt. Vrijdag hadden we de laatste vergadering, waarin de shortlist werd vastgesteld. Deze winter gaan leeskringen zich over de vijf genomineerde boeken buigen. De stemmen die daar worden uitgebracht bepalen uiteindelijk de winnaar. Ik kan nog niet verklappen welke debutanten op de de shortlist staan - dat wordt maandag bekend gemaakt. Ik mag zelfs niet zeggen dat het een verhitte discussie was. Oeps.

Inmiddels weten we dat Hugo C. en Harry M. de Nobelprijs weer niet gekregen hebben. Ook Philip R. grijpt ernaast. Ik hoorde van de toekenning aan Doris Lessing tijdens de juryvergadering. Al een tijd lees ik namelijk nauwelijks meer kranten. Op de tv kijk ik uitsluitend naar programma's zonder straatrumoer. Een uitzondering maak ik voor 'Mock the Week' bij de BBC. Daar hoor ik over nieuwsfeiten die meteen vakkundig belachelijk worden gemaakt. Zo verenig ik het nuttige met het aangename.

Voor mijn verjaardag kreeg ik de nieuwe Philip R.: 'Exit Ghost'. Had niet gelezen dat die was verschenen, en was dus blij verrast. Pieter heeft het boek meteen geconfisceerd, maar was wel zo sympathiek om alvast te berichten dat het gaat over het bekende personage Nathan Zuckerman, dat zich elf jaar uit het stadsleven had teruggetrokken, en niets meer moest hebben van de media - niet als burger, niet als schrijver. Dat laatste heeft een prijs die niet iedereen wil betalen. Ik hoorde dat P.F. Thomese bij Pauw en Witteman zat te vertellen over zijn nieuwe boek, 'Vladiwostok!'. Dat schijnt te gaan over de laakbaarheid van mediageilheid.

Veel van horen zeggen hebben: het bevalt mij op dit moment uitstekend. Ik vermijd ergernis, en de onnodige aanmaak van meningen. Net als van debuten zijn er daarvan al meer dan genoeg. Zo zocht ik voor de foto hierboven de krant op waarin stond dat Lessing de Nobelprijs heeft gekregen. En zie: in de kop gaat het over haar vrouwzijn. Was ik daarvan op de hoogte geweest, dan had het me geergerd. Nu weet ik gelukkig nergens van.

Het meest opvallende gemis is dat ik niet meer volg wie er in het publieke domein dood zijn en wie nog leven. Laatst begreep ik opeens, uit een terloopse opmerking die iemand maakte, dat Pavarotti definitief is omgevallen. Niet verbazend, op zich; het moest er toch eens van komen, en al helemaal met zo'n postuur. (Jaren geleden verliet Pavarotti zijn vrouw. 'She is said to be crushed' grapten ze bij het satirische 'Have I Got News For You' op de BBC, verwijzend naar zijn omvang.) Maar het wanneer van Pavarotti's verscheiden, dat was mij ontgaan.

Toch heeft ook deze vorm van onwetendheid zijn charme. Het geeft een prettige onbepaaldheid aan de wereld. Er worden kleine fictieve elementen aan toegevoegd, en als schrijver bevalt dat me. Ooit las ik de indrukwekkende autobiografie van John McCarthy, die langdurig gegijzeld werd in Libanon. Tijdens zijn gevangenschap overleed zijn moeder, zonder dat hij dat wist. Voor hem bleef zij dus jaren langer leven. Toen hij vrijkwam was het eerst schokkend om te horen dat zij er niet meer was. Later gaf het hem troost dat hij haar al die tijd als zo aanwezig had ervaren. En, besefte hij, daar kon hij gewoon mee doorgaan. Enter Ghost.

donderdag 4 oktober 2007

De voorbijheid van Berlijn


Dat alle dingen een begin hebben en een einde: het is eigenlijk een heel goed concept. Een film, de afwas, het Romeinse Rijk, hyacinthen, het heelal: je kunt het zo gek niet verzinnen of ze starten en houden dan ook weer op. Begrijp me goed: ik ben niet kritiekloos in mijn waardering. De nadelen zijn evident.

Zo is het jammer dat mijn week in Berlijn voorbij is. Doodgaan: ook zoiets, al heb je het wel nodig, omdat er anders alleen nog maar staanplaatsen zouden zijn, op aarde. Dat moment schijnt overigens rond het jaar 2330 toch wel aan te breken, met de huidige bevolkingsgroei. Dan heeft iedereen nog precies een vierkante meter tot zijn beschikking, las ik laatst ergens.

Nou is mij opgevallen dat ik eigenlijk nooit meer nodig heb dan dat. Alleen ligt mijn vierkante meter wel telkens op een ander stukje grond, waar ik mij dan niet hoef in te vechten omdat er al iemand anders zit. Dat maakt toch uit. Onze planeet als de trein van Leiden naar Den Haag Centraal, om 7.52 uur: daar moet je niet aan denken. En maar bellen, allemaal.

Hoe groot de nadelen van al dat aanvangen en dan weer aflopen ook zijn, de voordelen zijn groter. Zo is het handige van de voorbijheid van mijn week in Berlijn dat ik nu mijn handen vrij heb om naar Madrid te gaan. Daar staan namelijk huizen waar Neruda en Maruca woonden, en die wil ik graag zien. Deze week boekten we een hip appartement in het centrum, natuurlijk met adsl.

En binnenkort begin ik dus weer aan een reis die in een week een heel leven vertegenwoordigt, met de opwinding van het nieuwe, de eerste dagen, en dan de prettige routine, als ik mijn looproutes heb gevonden, en mijn favoriete koffietenten en restaurants, en gaandeweg de moeheid en de verzadiging, en het gevoel dat het goed is geweest, en zelfs - genoeg. Het afscheid doet pijn. Toch wil ik ook weg.

Vandaag had ik eindelijk tijd om te beginnen in 'The white rock', van Hugh Thompson, ontdekker van Inca-ruines. Ik schreef laatst al wat ik hoopte in dat boek te vinden. And he's delivering! Een citaat: 'One of the archaeologists with us tripped over a stone. "Archaeologists are always so clumsy," said Ann. ''Is that why you leave so many ruins everywhere?" asked Roddy.' Kijk, dan wil je verder lezen.

Mooie beelden ook. Thompson en zijn reisgenoten lopen over een hangbrug, 'the river roaring for our blood'. En feiten die ik niet kende. Zo vertelt hij over de sympathieke gewoonte van de Inca's om geen wegdek aan te leggen als dat niet nodig was, bijvoorbeeld omdat de grond een tijdlang vlak en onbegroeid was. Ze pakten de draad van het bestraten wel weer op als het landschap dat noodzakelijk maakte. Een paar van zulke passages, vanmiddag, op mijn vierkante meter in de tuin, in de herfstzon, en ik wist dat ik een mooie reis ging maken.

Ik weet ook al hoe die verder zal gaan. Nu lees ik nog gretig, maar geef me een een uur of wat en ik zal mij in het boek genesteld hebben, rustig en comfortabel, vertrouwd met toon en ritme. Dan komt er een moment, pakweg bij pagina 235, dat ik begin te denken aan een volgend boek, aan de gedichten van Neruda over Machu Picchu, die ik nu met een nieuwe blik nog eens kan lezen. En dat moet toch opwindend zijn. En dan is goed geweest, dit boek van Thompson, en zelfs - genoeg.

maandag 1 oktober 2007

Pauline en het raadsel van de weggegooide boeken


Dit is mijn laatste avond als zesenveertigjarige. Hoewel dat verder weinig zegt over het aantal avonden dat ik nog zal meemaken, en de voorraad morgen niet opeens drastisch zal zijn geslonken, is zo'n overgang naar een nieuw jaar toch een moment waarop ik onwillekeurig even ga rekenen.

Nog een keer de kleuterschool (waar ik 'bleef zitten' omdat ik 'ongelukkig jarig' was - dat had je nog in die tijd), de lagere school en de middelbare, en ik ben tweeenzestig. Studie Nederlands en bijvak Geschiedenis erbij, en ik ben zeventig. Dat klinkt nu nog als een leeftijd die ik niet zou kunnen hebben. Maar dat dacht ik ook van zevenenveertig. Ik weet nog goed dat ik als meisje van veertien niet kon wachten met ouder worden: 'Ach, als ik toch eens zeventien zou zijn! Maar ja, dat duurt nog eeuwen.' Nu is drie jaar vooruit denken veel minder beloftevol. Dan ben ik - nou, reken maar uit, als je nog kunt.

Gisteren vierde ik mijn verjaardag met mijn familie. Mijn zus bracht een mooi cadeau mee, en daarnaast een plastic tas met boeken die ze niet meer wilde hebben. Hij staat hier naast me. Hele series zitten erin. Pitty naar kostschool, Pitty's tweede kostschooljaar, Pitty in de derde. En dan nog drie jaar zo door. De dolle tweeling: van hetzelfde laken een pak, zes delen lang. En dan die eindeloze serie van de vijf: De vijf op avontuur, De vijf en het verborgen spoor, De vijf en de verborgen tunnel. Nou ja, you get my drift.

Ga ik die boeken een plaats geven in mijn boekenkast? Ha! Ik dacht het niet. Een paar zal ik er doorbladeren. O ja, kattekwaad: dat had je toen nog! En, ach, nu weet ik het weer: de ergste zonde van een meisje op kostschool is 'achterbaks zijn'. Daar hoor je ook nooit meer iets over. Ik glimlach omdat ik mij herinner dat Georgina, de guitige krullenbol van de vijf, zich George liet noemen, en ik dat in mijn hoofd altijd uitsprak als Gee-jor-ge. Wist ik veel.

Maar nu weet ik beter. En daarom stop ik de pockets met vrolijke kleurtekeningen op het omslag in een doos en plaats die in een diepe kast, achter de kampeerspullen. De rest gooi ik weg. Ja, echt. Sinds ik elk jaar tientallen debuten krijg, vanwege mijn lidmaatschap van de jury van de Debuutprijs, kan ik dat: boeken weggooien. Gisteren gaf ik er een paar mee aan familieleden. Maar wat ik nooit meer zal lezen en waar ik geen dierbare leesherinnering aan heb: dat breng ik naar het oud papier. (Zie trouwens de blog van DaPiet voor een vermakelijk betoog over waarom je eigenlijk helemaal niets meer hoeft te lezen, en Flopke en Marina over lezen bij verdriet en somberte.)

Ik beschouw deze meedogenloosheid als een verworvenheid van het ouder worden. De tijd gaat dringen, en dat dwingt tot selecteren. Dat principe geldt op de plank, maar ook horlogetechnisch. Pulp lees ik niet. Als een boek me niet bevalt leg ik het weg (dat is trouwens nog steeds een moeilijke). Ik zoek naar wat mij werkelijk kan boeien en raken.

Gisteravond ben ik begonnen in 'The white rock, An exploration of the Inca Heartland', van Hugh Thompson. Ik hoop op een poetisch en geestig verslag van opmerkelijke archelogische vondsten, waar ik veel van kan leren. Voor minder doe ik het niet. Daarna Neruda weer eens lezen, over Machu Picchu. Dan terug naar Eduardo Galeano, en zijn indrukwekkende geschiedenis van Latijns-Amerika, opgebouwd uit talloze fragmenten. En ondertussen reizen regelen, naar Barcelona en Chili.

In zo'n leven heeft de dolle tweeling niet langer een plaats. Wie het niet kan verdragen dat ik jeugdsentimentele lectuur naar de gemeentewerf ga brengen kan zich bij mij melden. Beschouw dit als een marktplaatsadvertentie. Maar laat ik erbij zeggen dat mijn zus die weg al heeft geprobeerd.

Het ultimatum loopt op 8 oktober af. Dan gaan de meeste Enid Blytons de deur uit. Ik denk dat zelfs de boeken van J.B. Schuil eraan moeten geloven. 'Hoe de Katjangs op de kostschool van Buikie kwamen': die titel vond ik vroeger zo stom, dat ik het boek nooit wilde lezen. 'Stom' vind ik dingen niet meer. Toch zal ik dit boek nooit lezen. Sommige dingen veranderen niet.

zaterdag 29 september 2007

Allemaal achteraf gepraat


Vandaag las ik verder in de boeken die eerder deze week geen uitkomst boden. Om te beginnen Sebald, die zich afvraagt, in 'On the natural history of disaster', waarom in de Duitse literatuur van na de tweede wereldoorlog zo weinig is geschreven over wat toch een vreselijk trauma moet zijn geweest: de vernietiging van steden als Keulen, Hamburg en Dresden, met alle slachtoffers die daarbij vielen. Was zoiets niet te beschrijven? Natuurlijk was zoiets niet te beschrijven.

Maar ook aan wat daarvan wel in woorden te vatten viel bestond lange tijd geen behoefte. De mensen moesten door, per inwoner letterlijk tientallen kubieke meters puin ruimen, en daarbij was het kennelijk beter om niet achterom te kijken. Heinrich Boll's boek over dat onderwerp, 'Der Engel schwieg', verscheen pas veertig jaar nadat het werd geschreven - en nadat Boll zelf al was overleden.

Maar beschrijven hoe iets was kan altijd pas achteraf. Zelfs in de dagboeken van Victor Klemperer, dat indrukwekkende monument van een scherpe geest die nauwgezet documenteert hoe zijn vaderland zijn grootste vijand wordt, zijn de belevenissen na een interval van uren opgetekend. En de bombardementen op Dresden die zijn leven redden: daarover kan hij pas schrijven als hij veilig op het platteland is, de jodenster van zijn jas getornd. Godzijdank: de Duitse kaartenbakken in hun metalen archiefkasten waren verwoest in de vuurstorm.

Afstand tot het gebeurde: dat is de kracht van het geschreven woord. Zit iemand te schrijven, dan weet je dat hij of zij zich heeft teruggetrokken, al is het maar voor een uur. En daarmee ontstaat de afstand die nodig is om de grote lijnen te zien en te zoeken naar betekenis. Soms is die afstand groot, soms klein. Maar in die vrije ruimte valt iets te leren over hoe je kunt leven.

Victor Klemperer laat zien hoe je je zelfbeeld en zelfrespect kunt behouden, in het aangezicht van steeds bedreigender vernederingen. Brian Keenan, die als gijzelaar in Libanon een lange eenzame opsluiting doorstond, prachtig beschreven in 'An evil cradling', toont wat er van ons overblijft als wij volstrekt alleen zijn. Apsley Cherry-Garrard vertelt, in 'The worst journey in the world', hoe een mens zichzelf ertoe kan zetten om in de antarctische winter elke ochtend zijn halfbevroren voeten in zijn stijfbevroren schoenen te wringen, wat wel een uur in beslag kan nemen, om zich daarna met elke pijnlijke stap nog iets verder te verwijderen van de warme, veilige hut, terwijl het donker is, en min zestig.

Die boeken werden geschreven in kamers waar het leven werd stilgezet, om het te beschrijven en te overdenken, soms als de gebeurtenissen allang voorbij waren, soms als er een klein moment van rust was. Hoe de omstandigheden ook waren, het zal alsnog een gevoel van meesterschap hebben gegeven. Toch kon het geschreven woord in al die prachtige boeken mij deze week niet troosten. Het was allemaal achteraf gepraat.

Toen dacht ik aan Maruca Reyes, die alleen woonde, op een kamer in een pension in Den Haag, in een onbekend vaderland, tijdens de oorlog. Haar vader en broers waren dood, haar moeder zat in een kamp in Indie, waar ze ook zou overlijden, haar dochter stierf, de vader, Pablo Neruda, reageerde niet op het overlijdenstelegram, stuurde geen geld. Haar enige hoop was dat ze herenigd zou worden met Neruda. Ze wist niet dat hij zich van haar had laten scheiden, in Mexico.

Hoeveel reden Maruca ook gehad zal hebben voor wanhopige eenzaamheid, ze heeft niet beschreven hoe ze die onderging. Haar kamers in Den Haag werden niet de vrijplaatsen waar ze kon proberen zin te geven aan wat er was gebeurd door het te verwoorden, op papier. Die ruimte is dus nog steeds beschikbaar.

Ik ben van plan er mijn intrek te nemen, terug te kijken op haar leven, te zien wat dat mij te zeggen heeft, en dat op te schrijven. Maar om haar te kunnen begrijpen is wel een beetje eigen lijden nodig. En kijk, die gedachte: daar knapte ik nou meteen van op.

donderdag 27 september 2007

Een eclips van de ziel


Vandaag las ik in 'Pure pleasure' van John Carey. Ik zocht naar een boek dat mij op zou beuren of zou troosten. Een verslag van Carey's vijftig plezierigste leeservaringen moest daar toch toe in staan zijn? In de inleiding stelt hij zich voor dat hij de stapel boeken die hij kiest zal aanbieden aan een personage uit 'When the Sleepwalker Wakes' van H.G. Wells: Graham, die na een eeuwenlange coma ontwaakt in het jaar 2200, in een boekloze wereld.

Kijk, Graham: hier heb je vijftig boeken. Verder zijn ze allemaal verdwenen. Dat scenario stelt hoge eisen aan de selectie, beseft Carey. Geen standaardwerken die alleen interessant zijn voor literatuurvorsers (Ulysses!), maar boeken die toegankelijk zijn en toch raken aan de diepte van het leven. 'They will need to be really absorbing, to make him forget his ordeal. They will need to open a way to his own inner depths. They will need to make him laugh sometimes, and want to go on living.' Dat is nogal wat.

In mijn ervaring kan het knap lastig zijn een boek te vinden dat past bij dark nights of the soul, wanneer de geest onrustig is. Vanmiddag las ik een oud interview met Anna Enquist, waarin zij sprak over het verlies van haar dochter. Boeken bieden haar geen enkele troost, zei ze. Alleen de muziek geeft verlichting. Ze bedoelde: boeken lezen. Want ze is wel weer gaan schrijven, eerst gedichten, toen een roman. Poezie maken ging vanzelf; dat diende zich aan als behoefte. Proza schrijven was aanvankelijk een opdracht die ze zich stelde. Het zou verstandig zijn, de dagen vullen en structureren. Pas ver in het proces werd het ook weer prettig om te doen.

Soms vraag ik mij af wat lezen vermag als het er echt om gaat. Zelf lees ik intensief en met veel plezier als ik mij goed voel. Op mindere dagen weet ik een paar auteurs te vinden die goed gezelschap zijn. Nick Hornby: altijd prettig om dan over de vloer te hebben. Blijft zelf monter, maar snapt wel dat het niet altijd bal kan zijn in het leven. Het is dan meer de toon en de aanwezigheid van de schrijver die troost biedt dan wat hij of zij schrijft. Zo was Bill Bryson, enorm geestig als hij is, mij vandaag te opgewekt. Maar ik had ook geen zin in Sebald. Dat was dan weer het andere uiterste.

Wordt het nog een graadje erger, dan vallen meer en meer boeken af. Bijna niemand treft meer de juiste toon. Boeken zijn wat dat betreft net mensen. Ook wil ik mij niet meer identificeren met anderen, maar pure empathie ontmoeten. En welk boek voorziet daarin? Jaja, ik weet het wel: echte literatuur raakt aan universele thema's. Dus ook het thema van die zwarte dagen. Maar toch. Soms is de concentratie om via de omweg van een ander je eigen zielsverduistering te beleven, hoe universeel ook, niet goed op te brengen.

Dan zijn er andere, directere routes. Muziek, inderdaad. Kijken naar een boom. Een niet-papieren mens. En geduldig wachten tot deze eclips van de ziel weer voorbij zal zijn. En als dat geholpen heeft, dan komt vanzelf het moment dat ik naar mijn boekenkast loop, en denk: dit is een uitgelezen dag voor de nieuwe Amis of voor dat boek over literair darwinisme dat ik al een paar jaar heb staan. Survival of the fittest, maar dan voor boeken.

Toch zou ik nog wel eens willen horen, van Carey, en ook van Harold Bloom, die in 'How to read and why' ook al zo hoog opgeeft van het lezen, wat zij doen, op zwarte dagen. Pakken zij een goed boek? Of gaan zij zitten schrijven? Ik vermoed het laatste. Het is in ieder geval wat ik zelf altijd doe.

woensdag 26 september 2007

Good help is hard to come by, these days!


Eerder schreef ik al over de zoektocht van biografen naar obscure figuren die toch het beschrijven waard zijn, nu alle echte beroemdheden al hun standaardwerken hebben. 'Virginia Woolf and the servants' valt zeker in die categorie. Ik kreeg het cadeau van Pieter, tijdens onze trip naar Londen, en was aangenaam verrast door het nieuwe perspectief dat dit boek de lezer biedt. Na een paar meter lezen over Bloomsbury wist ik alles over zelfs de saaie Saxon Sydney-Turner. Maar Nellie Boxall en Lottie Hope?

Houd me ten goede: ik kende ze bij naam, uit de brieven en dagboeken van Virginia Woolf, maar als passanten. En dat terwijl ze jaren en jaren inwoonden bij de Woolfs, en Virginia met hen ruziede alsof ze familie waren. Er waren scenes, met stampvoeten, met ontslag nemen en krijgen, en dan toch weer een verzoening, die voor beide partijen zowel een opluchting als een nederlaag was. Toch had ik me nooit verdiept in deze levens, die toch ook Bloomsbury-levens waren. Het klasse-onderscheid werkt ook tijdens het lezen.

Pas toen het leven door moderne gemakken gaandeweg eenvoudiger werd, en de ongemakkelijke aanwezigheid van personeel in huis niet meer opwoog tegen de tijd die Nellie en Lottie de Woolfs bespaarden met hun boenen, koken en handenwringen, kwam er een einde aan dit samenleven van onverwante zielen. Ik kan me goed voorstellen dat Virginia Woolf daar blij om was; ik zou mijn glazenwasser ook niet in huis willen nemen. Maar Alison Light vraag terecht aandacht voor de levens van de vrouwen die woonden en werkten in de huizen van de welgestelde intellectuelen, maar daar geen letter over schreven. Ook zij hebben een verhaal dat het waard is om te verteld te worden.

Terwijl ik in Berlijn was, hadden mijn eigen bedienden vrij. Niet dat ik een Eritrese hulp in de huishouding heb die altijd vergeet onder de kast te zwabberen. Evenmin zijn Moldavische klussers op dit moment bezig mijn huis te voorzien van een serre met vloerverwarming. Het was mijn innerlijke personeel dat niet hoefde te werken.

Voor de Schoevers-geschoolde secretaresse in mij was er even geen post om open te maken. Mijn geinternaliseerde hoveniersfirma (Jacobse en Van Es) hoefde de tuin niet winterklaar te maken. Mijn soppende subpersoonlijkheid kon spons en emmer laten staan. Er was geen werk om naar toe te gaan. Er was alleen maar plezier. Zonet bekeek ik de foto's die Pieter maakte en van geestige onderschriften voorzag (te zien via zijn blog, die in het lijstje met bevriende - zeg maar gerust geliefde - blogs staat). Ja, zo was het.

Intussen ben ik weer volop in bedrijf. En ik moet zeggen: het valt niet mee om orders te krijgen om de was te doen, de belastingdienst een brief te schrijven, boodschappen te halen. Een week lang, in Berlijn, hadden mijn bedienden vrij, en was mijn innerlijke werkgever verlost van delegeren en orders geven. Ik kon de dag vullen met wat ik maar wilde: uitslapen, de stad doorkruisen, lezen, lachen, schrijven. Ik was ondeelbaar, zoals je dat alleen kunt zijn als je even weg bent uit het gewone leven.

Nu ben ik daarin teruggekeerd. En het leven vergt onderhoud, ook voor welgestelde intellectuelen. Aan de waslijst met taken valt niet permanent te ontsnappen, of je nu mensen inhuurt om ze uit te voeren, met alle stress die daarbij hoort, of, zoals ik, jezelf moet verdelen over de schrijver upstairs en de poetsvrouw, kokkin en secretaresse downstairs. Hier zitten we dan weer, met zijn allen. Er hangt ruzie in de lucht.

zondag 23 september 2007

Is dit, eh, alles?


Een uur had ik nog, in Berlijn, en ik besloot een laatste kunstervaring op te doen. Uitsluitend afgaand op de merknaam en de ligging aan wat door slimme projectontwikkelaars al de Upper East Side van Berlijn wordt genoemd, ging ik binnen in de Deutsche Guggenheim. Daar konden toch niet anders dan hoogtepunten uit de westerse beeldende kunst te vinden zijn?

Maar nee. In de grote hal was uit oud hout een primitief fabriekje in elkaar geknutseld, met daarin een lopende band met bakken. In die bakken werd gras gekweekt. Was er in zo’n bak eenmaal een gazonnetje ontstaan, dan kwam dat terecht op het dak van het bouwsel, waar het, bij gebrek aan water en zon, eerst wegkwijnde en dan stierf. Mmm.

Ik durfde de vraag niet te stellen, maar constateerde al snel dat nergens een deur te bekennen was die leidde naar nog een zaal, met – ik noem maar wat - schilderijen. Later hoorde ik andere entreegeldbetalers vragen of er nog meer te zien was dan de installatie van Phoebe Washburn. Manhaftig probeerden ze te doen alsof ze hun bezoek toch de moeite waard hadden gevonden.

In zijn boek ‘What good are the arts?’ zegt John Carey dat het idee van de ‘ware kunst’ mensen verdeelt in twee klassen: zij die de uitingen daarvan herkennen en waarderen en zij die dat niet doen. In de Deutsche Guggenheim voelde ik weer eens hoe waar dat is. Vandaar ook dat ik mijn vraag – is dit, eh, alles wat jullie hier hebben? – niet stelde. Ik wilde mij niet laten kennen.

Dus bekeek ik de constructie van binnen en van buiten, bekeek het frisse gras in de bakken, bekeek het verdroogde gras op het dak. Mmm. Dan maar eens kijken naar de ontstaansgeschiedenis; dat kan in gevallen als deze wel eens verhelderend zijn. Een film toonde hoe de kunstenares, ergerlijk jong en zelfverzekerd, aan het werk was.

Ja, dat zag er inderdaad uit alsof het fun was. Ik snapte heel goed dat Washburn veel lol beleeft aan haar projecten. Geen enkele technische kennis hebben en dan toch een lopende band maken die groene zoden produceert waar het fabriekje vervolgens zelf onder begraven wordt: dat lijkt mij ook best leuk.

Maar meteen kwam ook de twijfel. Wat kon mij haar proces eigenlijk schelen, zolang er geen product uit kwam dat mij interesseerde? De pretentieuze uitleg ontleende zijn bestaansrecht immers aan het idee van ‘ware kunst’, waar deze installatie dan een voorbeeld van zou zijn. Er was zelfs voorzien in een betekenis (de cirkelgang van leven en dood!). Newyorkse galeriehouders hadden het over de ontregelende harmonie van orde en chaos in Wasburns werk. Of zoiets.

Toch heb ik mij al met al kostelijk geamuseerd. Maar daarvoor was wel een kunstgreep nodig. Ik liep rond en deed wat een bezoeker geacht wordt te doen. En ondertussen nam ik een stap terug, en bekeek vooral mijzelf. Daarmee was ik geen toeschouwer meer, maar maker.

En toen kon de middag ook niet meer stuk. Ik besloot all out te gaan, pakte het boek van John Carey dat mij deze hele week heeft vergezeld, en begon te fotograferen. Verfrissend was dat geen enkele suppoost mij maande dat ik geen meegebrachte voorwerpen op en in het kunstwerk mocht plaatsen. De dag daarvoor was het zelfs verboden geweest het glas aan te raken van de vitrine waarin de buste van Nefertete stond. Hier ging ik mijn goddeloze gang.

Dat is, zo las ik gisteravond in de trein op weg naar huis, ook geheel in lijn met wat Carey de mensheid aanbeveelt. Hij plaatst kunst niet bij het grofvuil (waar Phoebe Washburn die dan zou vinden om een nieuwe installatie van te maken, want zij struint met haar kolossale zwarte SUV de Newyorkse vuilcontainers af). Hij zegt alleen dat er in het oordelen over kunst geen universele waarden zijn.

Wel universeel is de waarde van zelf creatief zijn. Het geeft bevredigend meesterschap over materiaal, de mogelijkheid je uit te drukken, en – bij activiteiten als dansen en toneelspelen – het gevoel ergens bij te horen. Daar voelen mensen zich beter door. En van mensen die zich prettig voelen: daar wordt de wereld beter van.

De een zal Washburns werk dus kunst noemen en er plezier aan beleven. De ander niet. Met een dergelijke relativisme kan ik goed leven. Maar welke positie neem ik nu in? Ik merk dat ik het niet weet, als ik weer wegga. Ging het bij deze installatie misschien niet om het product? Is Washburns proces het kunstwerk? En verenigt zij dan duivels slim proces en product? Of ligt de betekenis in mijn respons? I am clutching at straws. Maar ook daarin heeft Washburn al voorzien, met al dat dode gras op het dak. Het is uncanny.

Nog ontregelender is dat de installatie vragen oproept over deze blog. Waarom wil ik hier mijn schrijfproces documenteren? Ja, omdat het leuk is om te doen. Maar waarom houd ik al die gedachten en overwegingen niet voor mijzelf? Waarom gaan we allemaal niet iets maken, iets wat vergankelijk mag zijn, iets wat geen plaats hoeft in te nemen in een hierarchie, iets waar geen waardenstrijd over ontstaat? Ik durf het haast niet te zeggen, maar het was een goed besteed uur, daar in de Deutsche Guggenheim.

vrijdag 21 september 2007

Slenter nu snel terug


Dit is de laatste avond in Berlijn. Ik had een beeld van hoe ik die wilde doorbrengen: goed en exotisch zouden we eten, in een hippe ambiance. Een bekroning moest het worden en een samenvatting, van deze mooie week. Na vier musea liepen we door de inmiddels vertrouwde straten, en bekeken menu's, bezettingsgraad en comfort - want je gaat tegenwoordig natuurlijk niet meer op van die ouderwetse houten stoelen zitten. Natuurlijk bleek geen enkel restaurant te voldoen, in ieder geval niet voor mij. Die dan?, vroeg de lieve DaP. Nee. Die dan? Nee. Maar misschien is er een paar straten verderop wel dat ene, ideale restaurant, waar ze serveren wat ik zoek: afscheid in zoetzure saus.

We eindigden op een aardig terras aan de Oranienburgstrasse bij een gooi- en smijt Indier. Het eten was niet bijzonder lekker. En ik wist weer dat ik de mooiste dingen zie als ik geen beeld najaag. Dagenlang zijn we gewoon gaan lopen, zonder vooropgezet idee. We volgden niet het schema voor 'Unter den Linden in een dag', uit de reisgids die niet alleen adviseert wat en hoe, maar ook hoe laat: '9.00 uur, wellicht staat er al een rij voor het Rijksdaggebouw, maar op dit tijdstip is de kans groot dat u zonder al te veel oponthoud binnenkomt [...], 11.00 uur, slenter terug en loop via de Brandenburger Tor naar de Parizer Platz'. Inderdaad: toen wij bij de Rijksdag kwamen stond er een lange, bewegingloze rij. Dan maar niet naar binnen. In plaats daarvan bij toeval langs de Kunstacademie gelopen, en daar leuk geluncht.

En in het Pergamon Museum, vandaag, zette ik opeens mijn vooroordelen over de audiotour overboord, en ontdekte tot mijn verrassing hoe prettig het was om met de superbeschaafd BBC-Engels sprekende Jonathan in mijn oor langs de highlights geleid te worden. 'Make your way to the next room, and I'll be waiting for you there,' zei hij steeds. We hadden een heerlijk half uur samen. Abwechslung, zou je kunnen zeggen. Daarna was ik weer blij om Pieter te zien, in de Aleppozaal van het Museum voor Islamitische Kunst. Dat is Liebe.

Zo, zonder voorbedachte rade, kwamen de verrassingen dus vanzelf. Er waren lelijke pleinen, zoals de Alexanderplatz, die verbaasden maar niet teleurstelden - omdat ik geen schoonheid had verwacht. Er waren prachtige straten en binnenplaatsen, die verbaasden en verrukten - omdat ik geen schoonheid had verwacht.

En vaak was er opeens ook dat etablissement waar we zonder aarzelen binnengingen: de uitstekende Vietnamees in een heel gewone wijk, de hippe Thai vlakbij onze loft, de bistro met de rustige achtertuin en het eerlijke bord met eten, de koffiebar met geweldige taart, het lunchcafe met de prima tosti met Emmenthaler. Ook als we soms een uitspanning troffen die minder was, maakte dat niet uit. De cappuccino met slap schuim overkwam ons gewoon. Nou ja. We hadden er in ieder geval niet eerst de wijk voor uitgekamd, om na rijp beraad uitgerekend in deze tent eens goed teleurgesteld te worden.

Ik kwam naar deze stad om de informatie te verzamelen die ik nodig heb voor een boek over Maruca Reyes. Maar Berlijn leerde me ook weer iets over het proces van schrijven. Jaag een beeld na en je wordt rigide en krampachtig. Stel je open en je wordt verrast door wat je tegenkomt. O ja, zoals ik in Berlijn ben geweest, zo wil ik ook schrijven. Alert zijn en aandachtig. En dan afwachten wat er gebeurt. De beelden moeten zich vormen. Ze moeten er niet al staan, zoals die massieve Bottero's die vandaag tot onze verrassing bleken te zijn neergezet, in de Lustgarten voor de Dom.

donderdag 20 september 2007

Pillow talk


Vandaag bezocht ik voor de tweede keer David Schidlowsky. Ditmaal was er ruimte om te speculeren. Waarom dacht Maruca dat zij en Neruda weer samen zouden komen, na de dood van hun dochter, terwijl hij zich, zonder haar medeweten, in Mexico al van haar had laten scheiden? Was zij naief, wanhopig, verblind? Of was hij in zijn contact met haar ambigu als in zijn beste poezie? En hoe noem je dubbelzinnigheid, zo geprezen in de kunst, als het niet om de literatuur gaat maar om het leven? Lafheid? Ach, de liefde. Waar is zij goed voor? John Carey: geef daar maar eens antwoord op.

Schidlowsky vertelde hoe hij als kind van vijf, zes bij Neruda en zijn derde vrouw Mathilde aan huis kwam, op Isla Negra. Hij herinnert zich de man als een goedmoedige beer, maar was meer onder de indruk van de kleine hondjes die er ook rondliepen. Vrouwen hadden daarentegen alleen oog voor de beer. Nerdua had een grote aantrekkingskracht en hij zette zijn magnetisme nooit uit. Wat zocht hij bij de vrouwen die op hem kwamen afgevlogen?

Arthur Schnitzler vatte de mogelijkheden later op de dag kort en krachtig samen, in het Literaturhaus, waar Pieter en ik koffiedronken in de tuin. Ik keek alvast af hoe je je als intellectuele vrouw van boven de vijftig het beste kunt kleden en kappen, aangezien ik binnenkort 47 word. We deden de boekhandel, waar ik voor het eerst in Berlijn een plankje Engelstalige boeken vond (en heel onlogisch twee vanuit het Duits in het Engels vertaalde bandjes Sebald kocht: 'The emigrants' en 'On the natural history of disaster').

Toen liep ik het hoofdgebouw in, en trof daar op een sofa een aansprekend citaat uit het dagboek van Arthur Schnitzler - dat op een zwartfluwelen kussen was afgedrukt. De vreemde dingen die kunnen gebeuren met wat iemand ooit in de beslotenheid van zijn werkkamer voor zichzelf noteerde. Maar laat ik niet klagen, want Schnitzlers woorden vatten mooi het dilemma samen als je het liefdesleven van Neruda wilt duiden: 'Ich brauche - Liebe. Oder vielleicht nur Abwechslung.' Al is er misschien nog een derde mogelijkheid: verlangen naar beide.

woensdag 19 september 2007

Het antwoord dat Charlotte gaf


Al een paar dagen vraag ik me op deze plaats af waar kunst goed voor is. Daarom heb ik ook steeds het boek van John Carey bij me, waarin hij zich bezighoudt met die vraag: 'What good are the arts?'. Vandaag, in het Joodse Museum in Berlijn, gaf een Charlotte Salomon mij een antwoord. Ik kende haar indrukwekkende autobiografie in gouaches en tekst, 'Leven, of theater?', maar was blij verrast hier de originelen te zien.

Was ze niet vermoord, in Auschwitz, dan zou haar werk misschien nooit bekend zijn geworden, al heeft het een volstrekte eigenheid en originaliteit. Dat is wrang, want ze heeft een talent als dat van Raoul Dufy, aan wiens werk het hare me in de verte doet denken. Maar autobiografisch schilderen, op papier, als vrouw: het zou haar vast geen roem gebracht hebben, was zij blijven leven.

Blijven leven: dat was voor Charlotte Salomon een belangrijk thema, met een familie waarin bijna iedereen die niet beschikte over een fatale dosis Veronal zich uit het raam te pletter liet vallen. Haar verliezen deden me denken aan die van Maruca Reyes. Alleen was zij niet in staat te schilderen hoe de doden haar hebben getekend. Charlotte Salomon kon dat wel. Terwijl de wereldgeschiedenis die haar dood zou worden haar toevluchtsoord aan de Cote d'Azur steeds dichter naderde, gaf ze vorm aan haar persoonlijke geschiedenis.

In die tijd bevond ze zich al in de 'Garten des Exils', zoals die in het museum wordt genoemd, want ze was gevlucht uit Duitsland. De ballingschap van zoveel joden is er weergegeven door (alweer) grote betonnen blokken die een rasterwerk van gangen doen ontstaan. Loop er doorheen en je wordt licht misselijk door het hellend vlak waarop de blokken zijn neergezet. Beton is duidelijk het medium voor beeldende kunst over de holocaust.

Maar Charlotte Salomon verbleef in een hotel aan zee, en kwam tot een hoopvolle afronding, die onder andere omstandigheden een nieuw begin had kunnen zijn. Steek je energie niet in het beeindigen van je leven, maar in het beschrijven ervan: dat is haar conclusie. In de laatste gouaches noemt ze het leven mooi. We zien haar in een badpak, uitkijkend over zee. Kort daarna, weten we, trouwt ze en wordt zwanger. Ik bewonder haar en vraag me af waarom Maruca niet zo'n vorm van loutering heeft kunnen vinden. Dan is er Auschwitz.

Wat er met Charlotte Salomon verdween wordt ook verbeeld in het museum, in de Leerstelle des Gedenkens: een lege ruimte in het midden van het gebouw, hoog, van grijs - jawel - beton, waar je vanaf de tentoonstelling over de joodse geschiedenis af en toe al een blik in kunt werpen. Op de grond liggen duizenden ijzeren maskers met Munch-achtige, schreeuwende monden. Toch is het er stil. Pas als je over de gezichten loopt - iets waar de kunstenaar toe uitnodigt maar wat je toch niet gemakkelijk doet - hoor je hun aanklacht, door het indringende geluid van metaal dat schuift en schaaft over metaal.

Ik zal dat niet vergeten. Maar meer nog zullen me bijblijven de zalen met het werk van Charlotte Salomon. Een conservator met ervaring op het gebied van levensvreugde heeft haar gouaches geplaatst tegen prachtig gekleurde wanden. Het geheel is een ode geworden aan twee jaar van koortsachtige creativiteit, waarin menige 'dark night of the soul' werd omgezet, eerst in een activiteit die - dat kan niet anders - zinvol was voor Salomon zelf, dan in de uitkomst waar wij nu naar kunnen kijken. Alleen vreemd dat het druk was in het museum, maar er in deze zalen bijna geen bezoekers waren.