zondag 23 september 2007

Is dit, eh, alles?


Een uur had ik nog, in Berlijn, en ik besloot een laatste kunstervaring op te doen. Uitsluitend afgaand op de merknaam en de ligging aan wat door slimme projectontwikkelaars al de Upper East Side van Berlijn wordt genoemd, ging ik binnen in de Deutsche Guggenheim. Daar konden toch niet anders dan hoogtepunten uit de westerse beeldende kunst te vinden zijn?

Maar nee. In de grote hal was uit oud hout een primitief fabriekje in elkaar geknutseld, met daarin een lopende band met bakken. In die bakken werd gras gekweekt. Was er in zo’n bak eenmaal een gazonnetje ontstaan, dan kwam dat terecht op het dak van het bouwsel, waar het, bij gebrek aan water en zon, eerst wegkwijnde en dan stierf. Mmm.

Ik durfde de vraag niet te stellen, maar constateerde al snel dat nergens een deur te bekennen was die leidde naar nog een zaal, met – ik noem maar wat - schilderijen. Later hoorde ik andere entreegeldbetalers vragen of er nog meer te zien was dan de installatie van Phoebe Washburn. Manhaftig probeerden ze te doen alsof ze hun bezoek toch de moeite waard hadden gevonden.

In zijn boek ‘What good are the arts?’ zegt John Carey dat het idee van de ‘ware kunst’ mensen verdeelt in twee klassen: zij die de uitingen daarvan herkennen en waarderen en zij die dat niet doen. In de Deutsche Guggenheim voelde ik weer eens hoe waar dat is. Vandaar ook dat ik mijn vraag – is dit, eh, alles wat jullie hier hebben? – niet stelde. Ik wilde mij niet laten kennen.

Dus bekeek ik de constructie van binnen en van buiten, bekeek het frisse gras in de bakken, bekeek het verdroogde gras op het dak. Mmm. Dan maar eens kijken naar de ontstaansgeschiedenis; dat kan in gevallen als deze wel eens verhelderend zijn. Een film toonde hoe de kunstenares, ergerlijk jong en zelfverzekerd, aan het werk was.

Ja, dat zag er inderdaad uit alsof het fun was. Ik snapte heel goed dat Washburn veel lol beleeft aan haar projecten. Geen enkele technische kennis hebben en dan toch een lopende band maken die groene zoden produceert waar het fabriekje vervolgens zelf onder begraven wordt: dat lijkt mij ook best leuk.

Maar meteen kwam ook de twijfel. Wat kon mij haar proces eigenlijk schelen, zolang er geen product uit kwam dat mij interesseerde? De pretentieuze uitleg ontleende zijn bestaansrecht immers aan het idee van ‘ware kunst’, waar deze installatie dan een voorbeeld van zou zijn. Er was zelfs voorzien in een betekenis (de cirkelgang van leven en dood!). Newyorkse galeriehouders hadden het over de ontregelende harmonie van orde en chaos in Wasburns werk. Of zoiets.

Toch heb ik mij al met al kostelijk geamuseerd. Maar daarvoor was wel een kunstgreep nodig. Ik liep rond en deed wat een bezoeker geacht wordt te doen. En ondertussen nam ik een stap terug, en bekeek vooral mijzelf. Daarmee was ik geen toeschouwer meer, maar maker.

En toen kon de middag ook niet meer stuk. Ik besloot all out te gaan, pakte het boek van John Carey dat mij deze hele week heeft vergezeld, en begon te fotograferen. Verfrissend was dat geen enkele suppoost mij maande dat ik geen meegebrachte voorwerpen op en in het kunstwerk mocht plaatsen. De dag daarvoor was het zelfs verboden geweest het glas aan te raken van de vitrine waarin de buste van Nefertete stond. Hier ging ik mijn goddeloze gang.

Dat is, zo las ik gisteravond in de trein op weg naar huis, ook geheel in lijn met wat Carey de mensheid aanbeveelt. Hij plaatst kunst niet bij het grofvuil (waar Phoebe Washburn die dan zou vinden om een nieuwe installatie van te maken, want zij struint met haar kolossale zwarte SUV de Newyorkse vuilcontainers af). Hij zegt alleen dat er in het oordelen over kunst geen universele waarden zijn.

Wel universeel is de waarde van zelf creatief zijn. Het geeft bevredigend meesterschap over materiaal, de mogelijkheid je uit te drukken, en – bij activiteiten als dansen en toneelspelen – het gevoel ergens bij te horen. Daar voelen mensen zich beter door. En van mensen die zich prettig voelen: daar wordt de wereld beter van.

De een zal Washburns werk dus kunst noemen en er plezier aan beleven. De ander niet. Met een dergelijke relativisme kan ik goed leven. Maar welke positie neem ik nu in? Ik merk dat ik het niet weet, als ik weer wegga. Ging het bij deze installatie misschien niet om het product? Is Washburns proces het kunstwerk? En verenigt zij dan duivels slim proces en product? Of ligt de betekenis in mijn respons? I am clutching at straws. Maar ook daarin heeft Washburn al voorzien, met al dat dode gras op het dak. Het is uncanny.

Nog ontregelender is dat de installatie vragen oproept over deze blog. Waarom wil ik hier mijn schrijfproces documenteren? Ja, omdat het leuk is om te doen. Maar waarom houd ik al die gedachten en overwegingen niet voor mijzelf? Waarom gaan we allemaal niet iets maken, iets wat vergankelijk mag zijn, iets wat geen plaats hoeft in te nemen in een hierarchie, iets waar geen waardenstrijd over ontstaat? Ik durf het haast niet te zeggen, maar het was een goed besteed uur, daar in de Deutsche Guggenheim.

Geen opmerkingen: