woensdag 26 september 2007

Good help is hard to come by, these days!


Eerder schreef ik al over de zoektocht van biografen naar obscure figuren die toch het beschrijven waard zijn, nu alle echte beroemdheden al hun standaardwerken hebben. 'Virginia Woolf and the servants' valt zeker in die categorie. Ik kreeg het cadeau van Pieter, tijdens onze trip naar Londen, en was aangenaam verrast door het nieuwe perspectief dat dit boek de lezer biedt. Na een paar meter lezen over Bloomsbury wist ik alles over zelfs de saaie Saxon Sydney-Turner. Maar Nellie Boxall en Lottie Hope?

Houd me ten goede: ik kende ze bij naam, uit de brieven en dagboeken van Virginia Woolf, maar als passanten. En dat terwijl ze jaren en jaren inwoonden bij de Woolfs, en Virginia met hen ruziede alsof ze familie waren. Er waren scenes, met stampvoeten, met ontslag nemen en krijgen, en dan toch weer een verzoening, die voor beide partijen zowel een opluchting als een nederlaag was. Toch had ik me nooit verdiept in deze levens, die toch ook Bloomsbury-levens waren. Het klasse-onderscheid werkt ook tijdens het lezen.

Pas toen het leven door moderne gemakken gaandeweg eenvoudiger werd, en de ongemakkelijke aanwezigheid van personeel in huis niet meer opwoog tegen de tijd die Nellie en Lottie de Woolfs bespaarden met hun boenen, koken en handenwringen, kwam er een einde aan dit samenleven van onverwante zielen. Ik kan me goed voorstellen dat Virginia Woolf daar blij om was; ik zou mijn glazenwasser ook niet in huis willen nemen. Maar Alison Light vraag terecht aandacht voor de levens van de vrouwen die woonden en werkten in de huizen van de welgestelde intellectuelen, maar daar geen letter over schreven. Ook zij hebben een verhaal dat het waard is om te verteld te worden.

Terwijl ik in Berlijn was, hadden mijn eigen bedienden vrij. Niet dat ik een Eritrese hulp in de huishouding heb die altijd vergeet onder de kast te zwabberen. Evenmin zijn Moldavische klussers op dit moment bezig mijn huis te voorzien van een serre met vloerverwarming. Het was mijn innerlijke personeel dat niet hoefde te werken.

Voor de Schoevers-geschoolde secretaresse in mij was er even geen post om open te maken. Mijn geinternaliseerde hoveniersfirma (Jacobse en Van Es) hoefde de tuin niet winterklaar te maken. Mijn soppende subpersoonlijkheid kon spons en emmer laten staan. Er was geen werk om naar toe te gaan. Er was alleen maar plezier. Zonet bekeek ik de foto's die Pieter maakte en van geestige onderschriften voorzag (te zien via zijn blog, die in het lijstje met bevriende - zeg maar gerust geliefde - blogs staat). Ja, zo was het.

Intussen ben ik weer volop in bedrijf. En ik moet zeggen: het valt niet mee om orders te krijgen om de was te doen, de belastingdienst een brief te schrijven, boodschappen te halen. Een week lang, in Berlijn, hadden mijn bedienden vrij, en was mijn innerlijke werkgever verlost van delegeren en orders geven. Ik kon de dag vullen met wat ik maar wilde: uitslapen, de stad doorkruisen, lezen, lachen, schrijven. Ik was ondeelbaar, zoals je dat alleen kunt zijn als je even weg bent uit het gewone leven.

Nu ben ik daarin teruggekeerd. En het leven vergt onderhoud, ook voor welgestelde intellectuelen. Aan de waslijst met taken valt niet permanent te ontsnappen, of je nu mensen inhuurt om ze uit te voeren, met alle stress die daarbij hoort, of, zoals ik, jezelf moet verdelen over de schrijver upstairs en de poetsvrouw, kokkin en secretaresse downstairs. Hier zitten we dan weer, met zijn allen. Er hangt ruzie in de lucht.

3 opmerkingen:

Flopke zei

Het ergste van een gevecht met jezelf is dat je niet kunt weglopen. Vind ik althans. (Maar met de deuren slaan gaat weer wel heel goed.)

Anoniem zei

Ga ik dat eens proberen! Alleen ben ik altijd zo hinderlijk constructief, ook in ruziemaken. Ik heb het gevoel dat ik niet helemaal gehoord word, maar het kan ook aan mij liggen, sterker nog, dat lijkt me erg waarschijnlijk - dat werk. Aaargh!

Pieter de Rijk zei

Leuk stukje. Ik heb daar ook vaak over nagedacht. Nu we geen personeel meer hebben is er een nieuwe situatie ontstaan. Aan de ene kant kenmerkt ons leven zich door vormen van zelfuitbuiting: door de techniek is van alles mogelijk, maar je moet het wel zelf doen. Wat niet makkelijk is omdat er ook zoveel taken zijn bijgekomen sindsdien: ik ben mijn eigen geldopnemer, mijn eigen batterijenoplader, de bilbiothecaris van mijn video- en muziekbestanden etc. Aan de andere kant hebben we nog wel degelijk personeel -en steeds meer, maar op afstand: de mensen die onze spijkerbroeken oud maken, zorgen voor goedkoop speelgoed et cetera. Die mensen zien we alleen niet meer, zoals vroeger, toen ze nog bij ons in huis woonden. Nu wonen ze op de televisie. Af en toe gaat het luikje, net als bij de Chinees, open en dan komt er een soort sissende walm naar buiten. En we denken: het zal daar wel niet lekker zijn. Maar we hebben in ieder geval geen last van ze. Geen dagelijks geruzie.

Ik heb zelf een stuk in het boek gelezen en vond het erg goed. Moest af en toe lachen. De reden waarom de Wolfjes geen centrale verwarming (geloof ik) hadden? Leonard, die protestants was opgevoed, vond dat niet gepast: teveel luxe. Dus moest het personeel de zware emmers met warm water maar de trappen opsjouwen. De een zijn deugd is de ander zijn last.